ECLI:NL:OGHNAA:2010:BL9115

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR-223/98-H181/05
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op tussenvonnis inzake bewijsvoering over perceelverkoop en onmogelijkheid tot vergroting van percelen

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenvonnis van 19 juni 2009, heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 12 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen het Eilandgebied Sint Maarten en Krebbers Associates N.V. en [H.W.] over de verkoop van perceel C en de mogelijkheid om de percelen B, C en D te vergroten tot minimaal 700 m2. Het Hof heeft vastgesteld dat Krebbers en [H.W.] geslaagd zijn in het bewijs dat perceel C voor 17 juni 1997 is verkocht. Echter, het tweede onderdeel van de bewijsopdracht, dat Krebbers en [H.W.] een toelichting hebben gegeven aan het hoofd van de Eilandsdienst, is niet geslaagd. Het Hof oordeelt dat het risico voor het niet kunnen vaststellen van deze toelichting op Krebbers en [H.W.] rust. De uitspraak concludeert dat het Eilandgebied niet voldoende op de hoogte was van de onmogelijkheid om de percelen te vergroten, en vernietigt het eerdere vonnis van 9 november 2004, waarbij de vordering van Krebbers en [H.W.] werd afgewezen. Het Hof veroordeelt hen in de kosten van de procedure in beide instanties.

Uitspraak

UITSPRAAK: 12 maart 2010
ZAAKNR.: AR-223/98-H181/05
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
de openbare rechtspersoon het Eilandgebied SINT MAARTEN (hierna het Eilandgebied),
zetelend op Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde, appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigden: mrs. R.F. Gibson jr. en F.H.A. Alberda,
tegen
de naamloze vennootschap KREBBERS ASSOCIATES N.V. (hierna Krebbers),
gevestigd op Sint Maarten,
oorspronkelijk eiseres, geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. M.O. Kortenoever,
en
[H.W.],
wonende te Menton, Frankrijk,
oorspronkelijk eiser, geïntimeerde in het principaal appel en appellant in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. E.R. de Vries.
1. Het verdere verloop van de procedure
Naar aanleiding van het door dot Hof op 19 juni 2009 tussen partijen gewezen tussenvonnis hebben Krebbers en [H.W.] een getuige laten horen en een akte inbreng stukken genomen. Het Eilandgebied heeft op twee zittingen telkens een getuige laten horen. De van die verhoren opgemaakte processen verbaal bevinden zich bij de stukken. Nadat partijen hebben afgezien van het nemen van nadere conclusies, is vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 Bij voornoemd tussenvonnis heeft het Hof Krebbers en [H.W.] in staat gesteld om te bewijzen dat:
- perceel C is verkocht voor 17 juni 1997;
- zij omstreeks 17 juni 1997 een toelichting hebben gegeven aan het toenmalige hoofd van de Eilandsdienst VROM, dhr [hoofd Eilandsdienst], waaruit bleek dat het Krebbers en [H.W.] onmogelijk was om de percelen B, C en D te vergroten tot minimaal 700 m2 dan wel dat het Eilandgebied die onmogelijkheid heeft afgeleid dan wel had kunnen en behoren af te leiden uit de brieven van [x] van 17 juni 1997 en/of 10 juni (noot Hof: lees “juli”)1997.
2.2 Bij de op 28 augustus 2009 genomen akte inbreng stukken hebben Krebbers en [H.W.] als productie 1 overgelegd een tussen Krebbers enerzijds en [R. en V. H.] anderzijds gesloten “koopovereenkomst en overeenkomst van aanneming van werk” van 30 juni 1995. [R. en V. H.] hebben bij deze overeenkomst gekocht een perceel grond te Bel Air en wel lot nr. 3 ter grootte van 502m2. Als productie 2 is overgelegd een op 25 maart 1996 opgemaakte transportakte, waaruit blijkt dat [H.W.] aan Krebbers heeft verkocht 502 m2 grond, gelegen te Little Bay, Sint Maarten, meetbrief 251/1995 en dat Krebbers deze grond heeft verkocht aan [R. en V. H.] en waarin deze grond aan laatstgenoemden wordt geleverd. Als productie 3 bij genoemde akte is overgelegd een kaart van het terrein waarin één van de vele op die kaart liggende percelen is aangeduid met “502 m2 RH3 251/1995”.
Tegen de inhoud van deze stukken heeft het Eilandgebied niets ingebracht, zodat het Hof, mede gelet op het in het tussenvonnis van 19 juni 2009 onder 2.7 overwogene, Krebbers en [H.W.] geslaagd achten in het bewijs van hun stelling dat perceel C is verkocht voor 17 juni 1997.
2.3.1.1 Wat het eerste deel van het tweede onderdeel van de bewijsopdracht betreft (dat Krebbers en/of [H.W.] omstreeks 17 juni 1997 een toelichting hebben gegeven aan het toenmalige hoofd van de Eilandsdienst VROM, dhr [hoofd Eilandsdienst], waaruit bleek dat het Krebbers en [H.W.] onmogelijk was om de percelen B, C en D te vergroten tot minimaal 700 m2) heeft de door Krebbers en [H.W.] voorgebrachte getuige [x] verklaard, zakelijk weergegeven en voor zover relevant:
Na ontvangst van de brief van 3 juli 1997 van [hoofd Eilandsdienst], ben ik naar [hoofd Eilandsdienst] toegegaan en heb ik hem uitgelegd dat:
- op perceel A al een huis van mr. [K.] stond;
- perceel B (door de getuige 3 genoemd omdat dit perceel op productie 7 van de op 28 augustus 2009 genomen akte met een 3 is aangeduid), waar toen op werd gebouwd maar waarover een bouwstop was uitgevaardigd, was ingeklemd tussen A en C;
- perceel C (het perceel dat door hem op genoemde productie 7 als 2 is genummerd, en dat ligt onder het perceel dat door hem met 3 is genummerd) door [H.] was gekocht en waar ten tijde van de overdracht aan [H.] al een huis op stond, zodat ook dat perceel niet meer in omvang te veranderen was;
- perceel D, door hem als onderste 2 genummerd op genoemde productie 7, al in 1995 was overgedragen en dat ook daar al een huis op stond.
2.3.1.2 Bij genoemde akte is als productie 8 een schriftelijke verklaring overgelegd van [D.G.], inhoudende, zakelijk weergegeven en voor zover van belang:
Ik ben nauw betrokken geweest bij de verkaveling en ontwikkeling van de “[H.W.] Lots“ op Rabbit Hill. In juni 1997 hebben wij besloten om het verkavelingsplan aan te passen en hebben dit plan op 17 juni 1997 bij [hoofd Eilandsdienst] gepresenteerd en duidelijk aangegeven waar de stukken grond wel en niet konden worden aangepast. Op 3 juli hebben we een antwoord gekregen van [hoofd Eilandsdienst] met een tekening die onjuist was en waarin ons voorstel werd afgewezen omdat niet alle stukken grond tot minimaal 700 m2 waren aangepast. Wij hebben toen [hoofd Eilandsdienst] gebeld en opnieuw overleg gevoerd aan de hand van een bij het kadaster gehaalde inzage, ons voorstel en de tekening bij de afwijzing van [hoofd Eilandsdienst]. In dat overleg hebben wij hem duidelijk gemaakt dat de lots A, B, C en D niet meer waren aan te passen. [hoofd Eilandsdienst] was niet te overtuigen, maar kon niet verklaren waarom hij niet positief kon adviseren. Op 10 juli hebben [x] en ik een gesprek gehad met [B.], voorzitter van de commissie van Deskundigen. Het was [B.] aan de hand van ons voorstel, de afwijzing van [hoofd Eilandsdienst], een begeleidend schrijven en een tekening al snel duidelijk en de
commissie heeft positief geadviseerd om de planning permit af te geven, maar die is niet afgegeven en de bouwstop is gehandhaafd.
2.3.2.1 De op verzoek van het Eilandgebied gehoorde getuige [hoofd Eilandsdienst] heeft, zakelijk weergeven en voor zover relevant, verklaard:
Ik heb nooit met [x] of [D.G.] over de kavelindeling gesproken. Ik had rond die tijd wetenschap van het feit dat de kavels verdeeld waren, maar niet dat er ook al kavels verkocht of geleverd waren, behalve dan de kavels waarover al rechtszaken waren geweest. Mijn taak bestond uitsluitend uit het toetsen of de ingediende kavelindeling overeenstemde met het verkavelingsplan. Alleen als dat het geval was, mocht ik de kavelindeling waarmerken.
2.3.2.2 De op verzoek van het Eilandgebied gehoorde getuige [B.] heeft, zakelijk weergeven en voor zover relevant, verklaard:
Ik heb nooit met [x] een persoonlijk onderhoud gehad. De commissie heeft ook niet positief geadviseerd, maar heeft in het advies opgemerkt dat het bezwaar was ingetrokken. Een concrete herinnering aan een hoorzitting over dit onderwerp heb ik niet.
2.3.3 De verklaringen van [x] en [D.G.] staan hiermee lijnrecht tegenover de verklaringen van [hoofd Eilandsdienst] en [B.]. Met betrekking tot de verklaring van [hoofd Eilandsdienst] merkt het Hof op dat uit de brief van [x] aan hem van 17 juni 1997 kan worden afgeleid dat er op 16 juni 1997 een gesprek tussen hen heeft plaatsgevonden omdat die brief aanvangt met de woorden “Zoals we gisteren besproken hebben zijn we niet meer van plan …”. Uit het restant van die brief blijkt echter dat [x] in die brief met een nieuw, niet besproken plan komt. In het kader van de bewijsopdracht is het opvallend dat [x] hierbij wel melding maakt van het huis in aanbouw op meetbrief 250/1995, maar verder niet rept over te kleine percelen die niet meer kunnen worden aangepast. Dat [hoofd Eilandsdienst] niet heeft begrepen dat er dergelijke percelen zijn, blijkt wel uit zijn antwoordbrief van 3 juli 1997 aan [x]. Daarin schrijft hij immers dat uit de kaart die bij de brief van [x] zat, blijkt dat een aantal percelen niet zijn aangepast. Verdere relevante correspondentie aan de hand waarvan tot de conclusie kan worden gekomen dat de in de bewijsopdracht genoemde toelichting inderdaad is gegeven, is er niet. Daarmee kan het Hof niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de toelichting die naar Krebbers en [H.W.] hebben gesteld, is gegeven, ook inderdaad is gegeven. Het risico voor het feit dat dit niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, rust op grond van de hoofdregel van art. 129 Rv op Krebbers en [H.W.].
2.4.1.1 Wat het tweede deel van het tweede onderdeel van de bewijsopdracht betreft (dat het Eilandgebied de onmogelijkheid om de percelen B, C en D te vergroten tot minimaal 700 m2 heeft afgeleid dan wel had kunnen en behoren af te leiden uit de brieven van [x] van 17 juni 1997 en/of 10 juni -noot Hof: lees “juli”- 1997), heeft de door Krebbers en [H.W.] voorgebrachte getuige [x] verklaard, zakelijk weergegeven en voor zover relevant:
Ik heb de kaart waarop door VROM stukken geel waren gemaakt en die ik als bijlage bij de brief van 10 juli heb gestuurd, gereconstrueerd. Die reconstructie is als productie 7 (noot Hof: bij de akte van 28 augustus 2009) overgelegd en de door VROM toen geel gemaakte vlakken heb ik in de reconstructie genummerd zoals vermeld in de brief van 10 juli.
2.4.1.2 De brief van 10 juli 1997, ondertekend door [x] en gericht aan “Commissie van Deskundigen van ruimtelijke Ontwikkeling t.a.v. haar voorzitter [B.]” houdt in, voor zover relevant:
“1. De twee lotjes aangegeven met nummer 1 maken geen onderdeel uit van het gevraagde verkavelingsplan. …
2. De lotjes gemerkt met nummer 2 zijn reeds huizen opgebouwd en overgedragen aan de kopers van de huizen.
3. Het lotje gemerkt als nummer 3. Dit is het lotje waar de bouwstop op is opgelegd. Wij waren begonnen met de bouw van een huis op dit stuk, hadden over eenstemming met Bouw en Woningtoezicht dat we dit huis mochten afbouwen maar des al nietemin zijn we stopgelegd. In feite mogen we doorbouwen na de laatste gerechtelijke uitspraak.”
2.4.1.3 Gelet op hetgeen in het tussenvonnis van het Hof van 19 juni 2009 onder 2.5 is vermeld, komt het Hof tot de conclusie dat het bovenste perceel op de kaart die als productie 7 bij akte van 28 augustus 2009 is overgelegd, en dat met de handgeschreven als 2 is genummerd, perceel A is (van mr. [K.]). Het daaronder liggende perceel dat met de handgeschreven als 3 is genummerd, is perceel B en de twee zich daaronder bevindende percelen die alle twee ook met een handgeschreven 2 zijn genummerd, zijn respectievelijk de percelen C en D.
2.4.2 De op verzoek van het Eilandgebied gehoorde getuige [B.] heeft, zakelijk weergeven en voor zover relevant, verklaard:
De brief van 10 juli 1997 komt mij bekend voor. Ik denk dat ik die brief heb ontvangen van het Eilandgebied. Ik herinner mij dat de commissie moest adviseren over een bezwaar van de heer [x] tegen het Afkondigingsblad. Lopende dat bezwaar stelde de heer [x] dat zijn plan was aangepast aan de vereisten en trok hij daarom zijn bezwaar in. Daarom hoefde de commissie niet meer te adviseren. Er is een advies uitgebracht inhoudende dat het bezwaar was ingetrokken. Ik herinner mij dat ik tekeningen heb gezien en aangepaste tekeningen, maar ik weet niet wat VROM over die aangepaste tekeningen heeft geadviseerd. Ik denk dat de tekeningen en de aangepaste tekeningen op de hoorzitting zijn behandeld, maar ik kan mij die zitting niet concreet meer herinneren. Ik weet niet of het Eilandgebied ten tijde van de brief van 3 juli 1997 wist waarom een aantal percelen niet was aangepast. Als het standpunt was dat die percelen niet konden worden aangepast, weet ik niet of het Eilandgebied daar toen van op de hoogte was.
2.4.3 De brief van 10 juli 1997 is gericht aan “Commissie van Deskundigen van ruimtelijke Ontwikkeling t.a.v. haar voorzitter Mr. [B.]”. [hoofd Eilandsdienst] heeft verklaard deze brief “in de loop van de tijd” wel eens een keer onderogen te hebben gekregen.
Het verdient een nadere toelichting, die ontbreekt, om welke reden het Eilandgebied, aan wie de brief niet is gericht, zodanige kennis van de inhoud van deze brief zou moeten hebben dat het Eilandgebied de onmogelijkheid om de percelen B, C en D te vergroten tot minimaal 700 m2 heeft afgeleid dan wel had kunnen en behoren af te leiden uit de brieven van [x] van 17 juni 1997 en/of 10 juli 1997.
Al met al zijn Krebbers en [H.W.] dan ook niet geslaagd in het bewijs van het tweede deel van het tweede onderdeel van de bewijsopdracht.
2.5 Krebbers en [H.W.] hebben niet, in elk geval niet concreet genoeg, gesteld dat het Eilandgebied na de briefwisseling van 17 juni 1997, 3 juli 1997 en 10 juli 1997, maar voor de indiening van het dit geding inleidend verzoekschrift van 10 juni 1998, anderszins wetenschap heeft verkregen van het feit dat het hen onmogelijk was om de percelen B, C en D te vergroten tot minimaal 700 m2, zodat, nu dit gelet op het tussen partijen gewezen arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008 het enige punt was dat nog onderzocht diende te worden en het Hof verder, met inachtneming van hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld, blijft bij zijn op 12 mei 2006 gewezen vonnis, het Hof het bestreden vonnis van het GEA zal vernietigen en de vordering alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Krebbers en [H.W.] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
BESLISSING:
Het Hof:
In het principaal appel:
vernietigt het bestreden vonnis van 9 november 2004 en wijst de vordering van Krebbers en [H.W.] af;
veroordeelt Krebbers en [H.W.] hoofdelijk in de kosten van het geding in beide instanties (inclusief de na het arrest van de Hoge Raad gerezen kosten), aan de zijde van het Eilandgebied in eerste aanleg begroot op NAF. 3.150,- aan salaris voor gemachtigde en in hoger beroep begroot op NAF. 1.301,- aan verschotten en 5.100,- aan salaris gemachtigde;
in het incidenteel appel:
verklaart het appel ongegrond;
veroordeelt Krebbers en [H.W.] in de kosten van dit appel, tot op heden aan de zijde van het Eilandgebied begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, G.C.C. Lewin en F.J.P Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 12 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.