ECLI:NL:OGHNAA:2010:BL8335

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H-229/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met vuurwapen op Curaçao

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 18 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging tot afpersing en vuurwapenbezit. De verdachte, geboren in 1981 op Curaçao en thans gedetineerd in Nederland, heeft samen met een mededader op 30 juni 2009 het slachtoffer ernstig bedreigd met een vuurwapen. Het slachtoffer had drugs naar Nederland vervoerd, maar was beroofd na aankomst. De verdachte heeft het slachtoffer gedwongen om een geldbedrag af te geven door haar te bedreigen met geweld, waarbij hij expliciet dreigende woorden gebruikte en een vuurwapen op haar richtte. De rechtbank in eerste aanleg had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, maar de procureur-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van vier jaar.

Het Hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en haar moeder als bewijs geaccepteerd, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen ongeloofwaardig waren. Het Hof oordeelde dat de bedreigingen en het vuurwapenbezit voldoende bewijs vormden voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een voltooide poging tot afpersing, maar het Hof verwierp dit argument. Het Hof rekende het de verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer zo ernstig had bedreigd, wat een grote inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer betekende.

Uiteindelijk heeft het Hof de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Het Hof hield rekening met het feit dat de verdachte een first offender was en studeerde, maar vond dat de ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt de ernst van afpersing en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

Nummer: H-229/09
Parketnummer: 500.00773/09
Uitspraak: 18 maart 2010
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
S T R A F V O N N I S
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 16 december 2009,
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] 1981 op Curaçao,
wonende in Nederland, thans alhier gedetineerd.
<u>Het onderzoek van de zaak</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 december 2009, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting, alsmede van dat in hoger beroep van 26 februari 2010 op Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de waarnemend procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders, naar voren is gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, en verdachte ter zake feit 1, primair, en feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is verdachte ter zake feit 1, primair, en feit 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
<u>De tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is, met inachtneming van de gevorderde en toegewezen wijzigingen, tenlastegelegd:……
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het Hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen nu het zich daar niet mee kan verenigen.
<u>De bewezenverklaring</u>
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair en feit 2 is tenlastegelegd, met dien verstande:
1.
dat hij 30 juni 2009 op het eiland Curaçao ter uitvoering van zijn voornemen om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer] in elk geval aan anderen of aan een ander dan aan hem, verdachte en zijn mededader,
met dat oogmerk
- zich naar de woning (gelegen te [adres]) waar die [slachtoffer] zich bevond heeft begeven en
- zichtbaar een vuurwapen in de hand heeft gehad en
- een vuurwapens, althans een voor bedreiging of afdreiging geschikte voorwerp op die [slachtoffer] heeft gericht en
- opzettelijk dreigend de bedreigende woorden heeft gebezigd: ‘Ik heb reeds mensen vermoord en als je niet doet wat ik zeg, zal hetzelfde met jou gebeuren’ en‘Als je het geld niet bij elkaar krijgt, zal ik jouw woning en die van je familie in brand steken’ en ‘Ik ken genoeg mensen die bereid zijn om tegen betaling van naf 1000,-- jou en je familie iets aan te doen’ en ‘Ik hak jouw handen in stukjes af’, en
-bij het verlaten van het erf van die woning een ultimatum heeft gesteld dat die [slachtoffer] in de periode van 30 juni 2009 en 1 juli 2009 (dus binnen 24 uur) een geldbedrag moet betalen omdat die [slachtoffer] anders doodgeschoten zal worden,
zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van een van zijn, verdachte’s en zijn mededaders wil onafhankelijke omstandigheid.
2.
dat hij op 30 juni 2009 op het eiland Curaçao tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
<u>De bewijsmiddelen</u>
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 juli 2009 gesloten en getekend door I.J.C. Meulens, agent van politie bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, standplaats Curaçao, (<u>pv. nummer: 602/09</u>), voor zover inhoudende, als <u>verklaring van de aangeefster [slachtoffer]</u>, zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2009 kwam [verdachte] geld opeisen. Hij begon zich agressief tegen mij te gedragen. Hij zei al eerder mensen te hebben vermoord en hiervoor gevangenisstraf te hebben uitgezeten. Met mij zou hetzelfde gebeuren als ik niet aan zijn gestelde eis voldeed. Hij waarschuwde mij dat indien ik het geld niet bij elkaar zou krijgen hij mijn woning en die van mijn familie in brand zou steken. Ook zou hij mijn handen in stukjes afhakken. Hij zei: “Ik ken genoeg mensen die voor duizend gulden bereid zijn jou en je familie iets aan te doen.” Ik werd bang en vreesde dat hij zijn woorden in daden zou omzetten. Uit vrees voor [verdachte] besloot ik naar het politiebureau van Montanja te gaan. Daar is mij verteld dat ik bij terugkomst van deze mannen de politie moest bellen. Amper thuis aangekomen werd ik door mijn broer [broer] gewaarschuwd dat de auto die eerder aankwam rijdende aankwam. Ik liep snel naar binnen. Ik was ontzettend bang en wilde niet naar buiten gaan. Mijn moeder, [moeder], vertelde mij dat [verdachte] en een andere man bij de voordeur stonden en met mij wilden praten. Ik ben via de zijdeur naar buiten gegaan. Precies om de hoek zag ik de andere een vuurwapen aan [verdachte] overhandigen. Ik schrok hevig en rende de woning weer in.
2. Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 3 december 2009 opgemaakt door mr. J.G.M. Kroeze, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit Gerecht voor zover inhoudende als <u>verklaring van [M.C.]</u>, zakelijk weergegeven:
Die avond kwam ik van mijn werk en zag ik twee mannen achter mij aanlopen toen ik het erf van [adres] opliep. Even latere hoorde ik geschreeuw. Ik zag dat [slachtoffer] naar buiten kwam via de achterdeur van het huis. Bij een van die mannen werd een vuurwapen zichtbaar. Eerder had ik gezien dat hij dat vuurwapen kreeg van die andere man. Hij pakte het vuurwapen en richtte het op [slachtoffer]; zij rende het huis weer in. Ik heb de man nog horen zeggen: “Als je niet goedschiks naar buiten komt, dan maar kwaadschiks.”
3. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 2 juli 2009 gesloten en getekend door M.J. Lourencia, brigadier bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, standplaats Curaçao, (<u>pv. nummer: 607/09</u>), voor zover inhoudende, als <u>verklaring van [moeder]</u>, zakelijk weergegeven:
Ik ben de moeder van [slachtoffer], bijgenaamd [slachtoffer]. Zij woont bij mij thuis. Op 30 juni 2009 kwam een onbekende man op het erf van mijn woning en vroeg naar [slachtoffer]. [slachtoffer] liep naar buiten en ging met hem praten. Na ongeveer 30 minuten liep de man weg. Ik vroeg aan [slachtoffer] wat er gaande was. Hierop verklaarde [slachtoffer] dat indien zij niet aan zijn eisen voldeed de man haar handen zou afkappen en het huis in brand zou steken.
Even later kwam diezelfde man weer naar mijn woning vergezeld van een andere man. [slachtoffer] liep naar buiten en ik zag dat zij vervolgens de woning binnenrende. Ik vroeg haar wat er gaande was en zij antwoordde dat de man een vuurwapen had.
4. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 2 juli 2009 gesloten en getekend door M.J. Lourencia, brigadier bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, standplaats Curaçao, (<u>pv. nummer: 612/09</u>), voor zover inhoudende, als <u>verklaring van [broer]</u>, zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2009 zag ik twee onbekende mannen bij de woning van [slachtoffer] staan. Een van de mannen vertelde mij dat [slachtoffer] hun drugs had verkwist. De man verzocht mij om [slachtoffer] aan te raden om fls 5000,-- tussen 30 juni 2009 en 1 juli 2009 aan hen af te geven. De andere man zei, dat hij het volledige bedrag wou hebben. Indien [slachtoffer] niet aan die eis zou voldoen was hij bereid een straf uit te zitten Hij zou de handen en voeten van [slachtoffer] afkappen en haar doodschieten. Hierna liepen beide mannen weg. Op dat moment kwam de politie.
5. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 juli 2009 gesloten en getekend door U.J.L. Isidora, brigadier bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, standplaats Curaçao, (<u>pv. nummer: 627/09</u>), voor zover inhoudende, als <u>verklaring van [medeverdachte]</u>, zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2009 vroeg verdachte of ik iets met hem wilde doen. Hij zei dat hij geld moest gaan innen bij een vrouw in het gehucht Fuik. [verdachte] had me uitgelegd dat hij drugs voor iemand moest sturen en bedoelde vrouw zou als koerier fungeren. Er was iets verkeerd gegaan en de mensen in Nederland hadden hun drugs niet gekregen. Vandaar ging [verdachte] bij haar het geld innen. Wij parkeerden de auto buiten het erf. Toen de vrouw ons zag rende zij naar binnen. [verdachte] ging de moeder van die vrouw aanspreken. De moeder zei tegen haar dochter om naar buiten te komen. Ik zei tegen [verdachte] om weg te gaan.
6. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 20 augustus 2009 gesloten en getekend door U.J.L. Isidora, M.J. Lourencia, M.C.M. Maria en I.J.C. Meulens, respectievelijk brigadiers en agenten van politie bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, standplaats Curaçao, (<u>pv. nummer: 150938/2009</u>), voor zover inhoudende, als <u>relaas van de verbalisanten</u>, zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2009 omstreeks 18.00 uur kwam aan het politiebureau Montagna, de vrouw [slachtoffer]. Zij verklaarde dat zij door een bekende met de dood werd bedreigd daar zij voor die man drugs naar Nederland had vervoerd en door onbekenden na aankomst van die drugs was beroofd. Zij verklaarde dat die man haar had bedreigd. Zij verklaarde dat de man terug zouden komen. Zij moest direct de politie bellen mocht bedoelde man weer komen. Om ca 19.15 uur werd een patrouille naar de [adres] gedirigeerd alwaar twee mannen voornoemde vrouw hadden bedreigd met een vuurwapen.
7. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 16 december 2009 afgelegd:
Op 30 juni 2009 ben ik twee maal aan de deur geweest van mevrouw [slachtoffer]. Toen ik weer in de richting van de auto liep, kwam er politie aan.
<u>De kwalificatie en strafbaarheid van de feiten</u>
Het bewezene levert op:
Feit 1 primair:
Medeplegen van poging tot afpersing, strafbaar gesteld bij artikel 330 jis. artikel 49 en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;
Feit 2:
Medeplegen van overtreding van het verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening jo. artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;
Het bewezene is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
<u>Bewijsoverwegingen </u>
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte van de tenlastegelegde poging tot afpersing dient te worden vrijgesproken nu de verklaring van het slachtoffer zoals vervat in de aangifte ongeloofwaardig is daar ze later hierop terug is gekomen in een verklaring bij de rechter-commissaris. Met uitsluiting van de verklaring van het slachtoffer, zou volgens de verdediging, onvoldoende wettelijk bewijs overblijven om verdachtes betrokkenheid bij dit feit te kunnen bewijzen.
Volgens de verdediging dient hetzelfde te gelden ten aanzien van het tenlastegelegde vuurwapenbezit nu het slachtoffer later bij de rechter-commissaris heeft verklaard geen vuurwapen te hebben gezien op de bewuste dag.
Tot slot is door de verdediging aangevoerd dat er geen sprake is van een voltooide poging daar er sprake is geweest van een vrijwillige terugtred zijdens de verdachte.
Het Hof overweegt ten aanzien van deze verweren het volgende.
Anders dan door de verdediging wordt betoogd is het Hof van oordeel dat de verklaring van het slachtoffer wel als bewijs voor de aan verdachte tenlastegelegde poging tot afpersing kan worden gebruikt. Het slachtoffer verklaart namelijk ten aanzien van de bedreiging zich niet meer te kennen herinneren wat verdachte precies tegen haar heeft gezegd op de bewuste dag. Naar het oordeel van het Hof houdt dit niet in dat verdachte op haar eerdere verklaring hieromtrent is teruggekomen. De verklaring van het slachtoffer, zoals afgelegd bij de politie, wordt tevens ondersteund door de de-auditu verklaring van haar moeder, zoals vervat in bewijsmiddel 3. Het Hof acht de verklaring ook geloofwaardig daar deze vlak na het gebeurde is afgelegd, zij hierbij zichzelf incrimineert en deze verklaring tevens ondersteund wordt door de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] ten aanzien van de oorzaak van de verschuldigdheid van het geldbedrag en het bezoek aan de Haitiaanse kwakzalver voorafgaande aan het drugstransport.
Ten aanzien van het aan verdachte tenlastegelegde vuurwapenbezit ligt dit anders. Het Hof volgt de verdediging in haar stelling dat de verklaring van het slachtoffer niet zonder meer als enig bewijs kan dienen voor dit vuurwapenbezit nu het slachtoffer later bij de rechter-commissaris heeft verklaard op de bewuste dag geen vuurwapen te hebben gezien. Deze verklaring van het slachtoffer is echter niet het enig bewijs van het vuurwapenbezit. Ook [M.C.] verklaart verdachte en zijn mededader met het vuurwapen te hebben gezien, terwijl de moeder van het slachtoffer heeft verklaard dat het slachtoffer direct nadat zij weer de woning binnenrende, desgevraagd heeft verteld dat de man een vuurwapen had. Nu de verklaring van het slachtoffer niet het enige bewijsmiddel is waaruit het vuurwapenbezit blijkt, kan deze als bewijs voor dit feit worden gebruikt.
Het verweer dat er sprake zou zijn van vrijwillige terugtred wordt door het Hof verworpen. Het begin van uitvoering bestaat uit het tot twee maal op 30 juni 2009 aan huis bedreigen van het slachtoffer in het geval zij niet betaalt. Het slachtoffer is nog een laatste termijn gegeven, doch incasso is verhinderd door de aanhouding door de politie. Het geven van een laatste kans, mogelijk onder druk van de omstandigheden, aan het slachtoffer waarna het terrein werd verlaten, kan niet worden aangemerkt als vrijwillige terugtred.
De voor het bewijs gebezigde op ambtseed opgemaakte processen verbaal, onder meer inhoudende getuigenverklaringen, zijn allen door de betreffende verbalisanten ondertekend. Het door de verdachte op dit punt gevoerde verweer kan derhalve niet slagen.
<u>De strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>De op te leggen straf</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Meer in het bijzonder overweegt het Hof het volgende:
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van een geldbedrag. Verdachte is tot twee keer toe naar de woning van het slachtoffer gegaan om afgifte van dit geldbedrag te vorderen. Verdachte heeft bij het begaan van dit feit het slachtoffer ernstig bedreigd en tevens een vuurwapen op het slachtoffer gericht. Het slachtoffer vreesde dermate voor haar leven dat ze naar binnen is teruggerend en zich in een kamer van haar woning heeft opgesloten en pas naar buiten kwam nadat de politie bij haar woning arriveerde.
Het Hof rekent de verdachte bovenstaande feiten zwaar aan. Afpersing behoort tot de categorie strafbare feiten waardoor een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt en waarvan de slachtoffers vaak nog lange tijd de emotionele gevolgen ondervinden. Dergelijk gedrag versterkt bovendien gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
In het voordeel van de verdachte houdt het Hof rekening met het feit dat hij een first offender is en dat hij studeert. Voorts heeft het Hof acht geslagen op het over de persoon van de verdachte opgestelde rapport van de Stichting Reclassering Curaçao d.d. 6 oktober 2009 en de daarbij gevoegde bijlagen.
Het Hof is, met eenparigheid van stemmen, van oordeel dat aan de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de generaal preventieve werking van strafoplegging onvoldoende recht is gedaan door de strafoplegging in eerste aanleg. Gelet op het voorgaande acht het Hof na te melden strafoplegging aangewezen.
<u>De toepasselijke wettelijke voorschriften </u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 31, 59 en 96 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN IN HOGER BEROEP
Het Hof:
Vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 16 december 2009 en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar.
Kwalificeert het bewezene als voren omschreven.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (DRIE) jaren.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 1 (EEN) jaar, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 3 (DRIE) jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Recourt, voorzitter en mrs. E.M.D. Angela en M. Keppels, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 18 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
<small>mrs. Recourt en Angela zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.</small>