Registratienrs. EJ 1390/09 – H. 256/09
Uitspraak: 23 februari 2010
BESCHIKKING GEGEVEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[man],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk verweerder, thans appellant,
hierna te noemen: de man,
gemachtigde: mr. R. Marchena,
[vrouw],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn.
Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met EJ nummer 1390 van 2009 gegeven en op 10 september 2009 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2. De man is bij beroepschrift, met producties, ingekomen op 20 oktober 2009, in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. Daarin heeft hij zijn beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de door hem te betalen onderhoudsbijdragen zal vaststellen op Afl. 250 per maand voor het minderjarige kind van partijen, [kind], totdat zij de leeftijd van 18 jaar zal hebben bereikt, en op Afl. 350 per maand voor de vrouw gedurende een door het Hof in goede justitie te bepalen termijn, kosten rechtens.
1.3. Voor de vrouw is bij fax van 12 januari 2010 een verweerschrift, met producties, ingediend, met als conclusie dat het Hof de man niet-ontvankelijk verklaart, de beschikking zal handhaven, althans een zodanige beslissing zal nemen als het Hof zal menen te behoren.
1.4. Op 19 januari 2010 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn partijen in persoon, vergezeld van hun gemachtigden. Tevoren waren door beide partijen producties ingezonden. De man heeft zijn conclusie in hoger beroep aldus gewijzigd dat hij primair verlangt dat het Hof de verzoeken afwijst.
1.5. Het Hof heeft ter zitting bepaald dat heden een beschikking zal worden gegeven.
2. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift en de pleitnota van 19 januari 2009.
<i>Draagkracht van de man</i>
3.1. De man heeft gedocumenteerd aangevoerd een aanmerkelijk lagere draagkracht te hebben dan het GEA in de bestreden beschikking heeft aangenomen, doordat de minister van Justitie van Aruba de mogelijkheid overuren te maken drastisch heeft verminderd. Het Hof gaat op basis van de stukken ervan uit dat de man een netto maandloon heeft van ca. Afl. 5.700.
3.2. De man heeft jarenlang een bijdrage van Afl. 350 per maand betaald aan elk van zijn twee dochters die in Nederland studeren. Zij zullen dit jaar afstuderen. Het Hof accepteert dat de man met de betaling doorgaat tot 1 september 2010 (vgl. HR 12 oktober 2001, NJ 2001, 652).
3.3. De man is de biologische vader van een andere dochter, wier juridische vader vervolgd wordt onder meer voor een zedendelict jegens haar. Deze juridische vader draagt niet langer bij in haar kosten van verzorging en opvoeding. Het Hof accepteert dat de man voor haar onderhoud Afl. 250 per maand betaalt (vgl. HR 26 april 1996, NJ 1997, 119).
3.4. Het is redelijk dat de man voortgaat met premiebetaling van Afl. 200 per maand ter zake van een levensverzekering, die hij ruim 14 jaar geleden is aangegaan in verband met zijn hypotheek.
3.5. De man heeft een draagkrachtberekening overgelegd (productie 6 bij beroepschrift) die het Hof redelijk voorkomt. Aangezien de man zelf stelt hoogstens Afl. 600 te kunnen betalen aan onderhoudsbijdragen gaat ook het Hof daarvan uit. Een hoger bedrag laat zijn draagkracht in geen geval toe.
<i>Kosten van verzorging en opvoeding van [kind]</i>
3.6. Vast staat dat de dochter van partijen [kind] in het weekend werkt bij Pizza Hut. Binnenkort zal zij haar schoolopleiding vervolgen op een avondschool. Zij is zwanger. Het Hof zal, in verband met haar betaalde werkzaamheden, haar behoeften en aangezien de vrouw (haar moeder) geen draagkracht heeft, ook de bijdrage van de man in de kosten van haar verzorging en opvoeding stellen op Afl. 400.
3.7. Aangezien van de vrouw, zijnde de moeder van [kind], niet kan worden gevergd dat zij tot terugbetaling van teveel ontvangen ouderbijdragen overgaat, nu zij bij gebrek aan voldoende andere inkomsten geacht moet worden de ontvangen bijdragen te hebben verbruikt, wordt de tot heden door de man verschuldigde ouderbijdrage gesteld op hetgeen hij heeft betaald of op hem is verhaald.
3.8. Voor de goede orde attendeert het Hof de man erop dat, bij het voortbestaan van behoeften van het kind, de wettelijke verplichting tot een ouderbijdrage niet eindigt bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd van het kind, maar bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd (artikel 1:395a BWA).
<i>Uitkering tot levensonderhoud van de vrouw</i>
3.9. Artikel 1:408b van het Burgerlijk Wetboek van Aruba luidt:
‘Hebben twee personen langdurig samengeleefd, als waren zij gehuwd, en is aan deze samenleving anders dan door de dood een einde gekomen, dan kan de rechter, indien dat redelijk is, aan een van hen op diens verzoek ten laste van de ander een uitkering tot levensonderhoud toekennen. Het bepaalde omtrent een uitkering tot levensonderhoud aan een gewezen echtgenoot is alsdan van overeenkomstige toepassing.’
3.10. De vrouw heeft gesteld dat partijen 18 jaar duurzaam hebben samengeleefd, met samenwoning, uit welke relatie een kind ([kind]) is geboren. Van dit kind is in hoger beroep een ondertekende verklaring overgelegd. De man heeft weersproken dat sprake is van een langdurig samenleven als in artikel 1:408b BWA bedoeld, maar hij heeft zijn verweer onvoldoende gemotiveerd in aanmerking genomen dat hij heeft erkend dat hij (in elk geval) aanvankelijk een relatie met de vrouw had, waaruit het kind is geboren, en zij daarna langdurig zijn blijven samenwonen in dezelfde woning. Voor een bewijsopdracht (aan wie dan ook) is daarom geen reden.
3.11. De vrouw heeft kennelijk in het verleden niet gewerkt. Thans is zij arbeidsongeschikt volgens de verklaring van de behandelend medisch specialist d.d. 5 mei 2009. Weliswaar betwist de man deze conclusie, maar de gedingstukken bieden onvoldoende aanknopingspunten om anders aan te nemen. Het Hof neemt aan dat zij behoeftig is.
3.12. Gelet op hetgeen hiervóór omtrent de draagkracht van de man is overwogen, zal over de tijd tot 1 september 2010 de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw worden bepaald op Afl. 200.
3.13. Per 1 september 2010 verbetert de draagkracht van de man met Afl. 700 doordat de betalingen aan zijn in Nederland wonende dochters wegvallen. Naar het oordeel van het Hof laat de draagkracht van de man niet toe dat daarvan meer dan Afl. 500 extra gaat naar de vrouw. De uitkering van de vrouw wordt daarom per die datum bepaald op Afl. 200 + Afl. 500 = Afl. 700 per maand.
3.14. Het Hof beschikt over onvoldoende gegevens om nu reeds te kunnen vaststellen dat de behoeftigheid van de vrouw op korte termijn zal verminderen. Het Hof zal daarom geen vermindering of opnihilstelling van de alimentatie op termijn bepalen. De man kan in de toekomst, bij wijziging van omstandigheden, wijziging van de alimentatie verzoeken (artikel 1:401 BWA). Hetzelfde geldt overigens voor de vrouw.
3.15. Voor een (definitieve) limitering als bedoeld in artikel 1:157 lid 3 BWA, waarvoor hoge motiveringseisen zouden gelden, is geen reden.
3.16. Aangezien van de vrouw niet kan worden gevergd dat zij tot terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie overgaat, nu zij bij gebrek aan voldoende andere inkomsten geacht moet worden de ontvangen bijdragen te hebben verbruikt, wordt de tot heden door de man aan de vrouw verschuldigde alimentatie gesteld op hetgeen hij heeft betaald of op hem is verhaald.
<i>Slotsom</i>
3.17. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] zullen met ingang van 1 augustus 2009 worden gesteld op Afl. 400 per maand, met een voorziening die terugbetaling uitsluit. De uitkering tot levensonderhoud van de vrouw wordt bepaald op Afl. 200 per maand over de periode 1 augustus 2009 tot 1 september 2010, met een voorziening die terugbetaling uitsluit, en op Afl. 700 per maand met ingang van 1 september 2010.
3.18. Gelet op de aard van het geschil en de verhouding tussen partijen zullen de kosten van deze procedure worden gecompenseerd.
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen, [kind], met ingang van 1 augustus 2009 op Afl. 400,= per maand, met dien verstande dat indien de man tot op heden meer heeft betaald of op hem is verhaald dan dit bedrag, de bijdrage wordt bepaald op hetgeen hij heeft betaald of op hem is verhaald;
- bepaalt de uitkering van de man tot levensonderhoud van de vrouw over de periode van 1 augustus 2009 tot 1 september 2010 op Afl. 200,= per maand, met dien verstande dat indien de man tot op heden meer heeft betaald of op hem is verhaald dan dit bedrag, de bijdrage wordt bepaald op hetgeen hij heeft betaald of op hem is verhaald;
- bepaalt de uitkering van de man tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 september 2010 op Afl. 700,= per maand;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, H.L. Wattel en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2010 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.