2.3 De door geïntimeerden genomen aktes zijn voor zover relevant gelijkluidend en vallen uiteen in verschillende onderdelen.
In het eerste onderdeel (de nrs. 2 tot en met 18 in de akte van Hezemans en de nrs. 1 tot en met 21 in de akte van de Verenigingen A en C) verzoeken geïntimeerden het Hof terug te komen van het oordeel dat de door appellanten gevorderde bedragen betrekking hebben op betalingsverplichtingen/posten van de eigenaars die voortvloeien uit het bij of krachtens de wet en het reglement bepaalde (zie onder 7.10.1 van het tussenvonnis).
De vraag of dit toelaatbaar is, dient te worden beantwoord aan de hand van het door de Hoge Raad in de arresten van 23 november 2007, NJ 2008, 552 en 25 april 2008, NJ 2008, 553 geformuleerde criterium en wel of de eisen van een goede procesorde meebrengen dat het Hof, nadat is gebleken dat een eerdere door dit Hof gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, gehouden is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing teneinde te voorkomen dat op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak wordt gedaan.
Naar het Hof begrijpt stellen geïntimeerden dat het hiervoor gegeven oordeel berust op een onjuiste feitelijke grondslag omdat tussen de posten ter zake waarvan appellanten vorderen dat geïntimeerden tot betaling moeten worden veroordeeld, ook posten zitten die niet behoren tot de bouw en inrichting van de vier gebouwen A, B, C en D noch tot de 1 meter grond rondom deze gebouwen. De bewoners/gebruikers, aldus geïntimeerden, hebben slechts recht van overpad op de andere rondom de gebouwen liggende gronden. De kosten voor vergoeding van het gebruik van de parkeerplaats, zwembad, vuilnisvatparkeerplaats, tuinonderhoudskosten, enz. vormen geen betalingsverplichtingen/posten van de eigenaars die voortvloeien uit het bij of krachtens de wet en het reglement bepaalde.
De door het Hof volgens geïntimeerden onjuist of gedeeltelijk onjuist, geformuleerde feitelijke grondslag, is door het Hof gevonden in het dit geding inleidend verzoekschrift bezien in samenhang met in elk geval de bij dat verzoekschrift overgelegde producties 2 en 3. Het bestaan van die daar genoemde grondslag is tot de door geïntimeerden op 3 november 2009 genomen aktes niet, in elk geval niet voldoende gemotiveerd ontkend. Mede daarom blijkt niet, in elk geval niet voldoende duidelijk, mede gelet op de door het Hof gebruikte woorden “bij of krachtens”, dat het Hof is uitgegaan van een onjuiste grondslag. Het Hof wijst er verder op dat hetgeen geïntimeerden thans in hun akte hebben aangevoerd nergens eerder door hen is aangevoerd en door appellanten in hun daarop genomen akte voldoende gemotiveerd is betwist, zodat die stelling van geïntimeerden tot een langdurig feitenonderzoek zou leiden, waarvan het, ook indien het door geïntimeerden gestelde uiteindelijk juist zou blijven te zijn, niet voldoende duidelijk is dat dit gevolgen zou hebben voor de hoogte van het eventueel toe te wijzen bedrag, en voor welk feitenonderzoek in dit stadium van de procedure geen plaats meer is. Tenslotte weegt het Hof mee dat geïntimeerden ter onderbouwing van hun verzoek dat het Hof dient terug te komen van bedoeld oordeel hebben aangevoerd dat het samenwerkingsverband waarvan onder 7.11 in het tussenvonnis melding wordt gemaakt, naar de stand van vandaag (dus 3 november 2009) van geheel andere (lagere) orde is dan enige jaren geleden. De onderhavige vordering heeft immers wat de veroordeling tot concrete bedragen betreft juist betrekking op enige jaren geleden (en wel de jaren 2004, 2005 en 2006, zie de akte uitlating van [appellanten] van 27 juni 2007), terwijl verder wordt gevorderd een verklaring voor recht dat geïntimeerde(n), kort gezegd, dienen bij te dragen in de schulden en kosten die ingevolgde de wet voor rekening van de afzonderlijke en/of gezamenlijke VVE’s komen.
Al met al is de juistheid van de stelling dat het Hof van een onjuiste feitelijke grondslag is uitgegaan niet, in elk geval onvoldoende gebleken, terwijl voor nader feitenonderzoek thans geen plaats meer is, waarmee de noodzaak voor het terugkomen op het eerdere oordeel onvoldoende is komen vast te staan, zodat het Hof blijft bij het eerder overwogene.