ECLI:NL:OGHNAA:2010:BL4105

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
29 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 151/06 - H 143/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een overeenkomst onder Engels recht en de opzegtermijn

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 29 januari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Seabridge Maritime N.V. en P&O Nedlloyd. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een overeenkomst die door Engels recht wordt beheerst. Seabridge, oorspronkelijk gedaagde in conventie en thans appellante, heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen een eerder vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De kern van het geschil draait om de vraag of P&O de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en welke opzegtermijn redelijk is. Het Hof oordeelt dat de overeenkomst door Engels recht wordt beheerst en dat partijen de overeenkomst kunnen opzeggen, mits zij een redelijke opzegtermijn in acht nemen. Het Hof geeft partijen de gelegenheid om zich uit te laten over de opzegtermijn en eventuele schadevergoeding. De grieven van Seabridge worden gezamenlijk besproken, waarbij het Hof vaststelt dat de overeenkomst na een jaar is omgezet in een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het Hof concludeert dat de uitleg van de overeenkomst, met name artikel 2.2, inhoudt dat partijen de overeenkomst kunnen opzeggen zonder concrete klachten, mits een redelijke opzegtermijn wordt gerespecteerd. Het Hof verwijst de zaak naar de rol om partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten over de opzegtermijn en schadevergoeding nader toe te lichten. De beslissing van het Hof houdt iedere verdere beslissing aan, in afwachting van de aanvullende informatie van de partijen.

Uitspraak

Registratienummer: AR 151/06 - H 143/09
Uitspraak: 29 januari 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
SEABRIDGE MARITIME N.V.,
gevestigd op Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok,
- tegen -
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
P&O NEDLLOYD LIMITED,
gevestigd te Londen, Engeland,
2. de besloten vennootschap naar Nederlands recht
P&O NEDLLOYD B.V.,
gevestigd te Rotterdam, Nederland,
oorspronkelijk eiseressen in conventie, gedaagden in reconventie,
thans geïntimeerden,
gemachtigden: mrs. A.C.G. Bikker en R. Bergman.
Partijen worden hierna "Seabridge" en "P&O" (in enkelvoud) genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 6 november 2007 en 12 augustus 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (verder: GEA), tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA verwijst het Hof naar die vonnissen.
1.2 Seabridge is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 12 augustus 2008 door op 5 september 2008 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij op 21 oktober 2008 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft zij zes grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen, de vorderingen van P&O alsnog zal afwijzen en haar eigen vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van P&O in de proceskosten in beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft P&O de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Seabridge in de kosten van het hoger beroep. De memorie van antwoord is op 20 januari 2009 ingekomen, waarna de deurwaarder die op 20 mei 2009 heeft betekend.
1.4 De stukken van de eerste aanleg zijn op 22 juli 2009 ter griffie van het Hof ingekomen. Op 18 december 2009 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.
2. De grieven
Voor de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven. Gelet op de omstandigheid dat in de periode van 16 tot en met 20 oktober 2008 de griffie van het GEA gesloten was, is de memorie van grieven tijdig ingediend.
3. De beoordeling
3.1 Geen grieven zijn gericht tegen de door het GEA bij vonnis van 6 november 2007 onder 2 als vaststaand aangenomen feiten. De vaststelling komt het Hof juist voor. Het Hof gaat daarom van die vaststelling uit.
3.2 De grieven 1 tot en met 3 lenen zich voor gezamenlijke bespreking. In art. 10.1 van de overeenkomst is bedongen dat de overeenkomst door Engels recht wordt beheerst en in overeenstemming met Engels recht dient te worden uitgelegd. Partijen hebben dit rechtsgeldig kunnen bedingen. Geen reden is aangevoerd waarom dit anders zou zijn.
P&O heeft in eerste aanleg haar bevoegdheid om zich op dit beding te beroepen niet ondubbelzinnig prijsgegeven. In het midden kan blijven of de wijze waarop zij zich in eerste aanleg op dit beding heeft beroepen, tijdig en voldoende duidelijk was, nu zij zich in elk geval in hoger beroep daarop kan beroepen, hetgeen zij ook heeft gedaan.
Seabridge is aan dit beding gebonden. Geen reden is aangevoerd waarom dit anders zou zijn. Het beding brengt mee dat de vraag of P&O met de brief van 26 oktober 2005 de overeenkomst rechtsgeldig en regelmatig heeft opgezegd, dient te worden beoordeeld naar Engels recht. Het Hof zal dat doen. In het midden kan blijven of er reden is te twijfelen aan de deskundigheid van de door P&O ingeschakelde Engelse advocaten, nu het Hof zelfstandig de inhoud van het Engelse recht zal vaststellen. De grieven 1 tot en met 3 kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
3.3 Onbetwist staat tussen partijen vast dat de overeenkomst na ommekomst van een jaar na 28 november 2002 is omgezet in een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
De vraag of de overeenkomst regelt of en zo ja, hoe, partijen de overeenkomst kunnen beëindigen, dient te worden beantwoord door middel van uitleg van de overeenkomst, met name van artikel 2.2 daarvan. Grief 4 klaagt over de door het GEA hieraan gegeven uitleg.
Artikel 2.2 bevat bepalingen over wanneer de overeenkomst van rechtswege eindigt en over wanneer P&O de overeenkomst terstond ("forthwith") kan beëindigen. Artikel 2.2 vermeldt niet dat de opsomming limitatief is, en evenmin dat zij dat niet is.
De meest voor de hand liggende, meest aannemelijke en meest redelijke uitleg van de overeenkomst, in haar geheel bezien, is dat, als er geen concrete klachten over de wederpartij zijn, partijen de overeenkomst niettemin kunnen opzeggen, maar dat zij dan een redelijke opzegtermijn in acht dienen te nemen. Ook bij uitleg volgens Engelse uitlegregels is dit de uitkomst. Grief 4 faalt daarom.
3.4 Grief 5 betreft de beoordeling door het GEA van het beroep van Seabridge op een brief van de "Third Party Agents Integration Workgroup" van Maersk Central America, S.A., aan "P&O Nedlloyd Third Party Agents" van 15 augustus 2005, waarin staat vermeld:
<small>"The contract between P&O Nedlloyd and yourself will continue under the same terms with an addendum that outlines the new ownership structure. This addendum will be forwarded shortly and we kindly ask for you to sign and return it.
For the sake of good order it should be mentioned that [A.M.]- Maersk intends to live up to all agreements and contracts made by P&O Nedlloyd."</small>
Deze brief doet er niet aan af dat P&O de overeenkomst kon opzeggen met inachtneming van een redelijke opzegtermijn. In zoverre faalt grief 5. Over de vraag of deze brief invloed heeft op de vraag welke opzegtermijn redelijk is, houdt het Hof ieder oordeel aan.
3.5 Grief 6 betreft mede de vraag welke opzegtermijn redelijk is. Naar Engels recht dient deze vraag beoordeeld te worden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. In het onderhavige geval kunnen onder meer de volgende feiten en omstandigheden van belang zijn:
- het betreft een internationaal, commercieel contract tussen professionele partijen;
- de overeenkomst is aangegaan per 28 november 2002;
- ten tijde van het aangaan van de overeenkomst heeft Seabridge ruim $ 4.000 uitgegeven om aan te sluiten bij het computersysteem en de huisstijl van P&O;
- P&O heeft een lening van $ 48.000 afgesloten om een chassis aan te schaffen die zij (al dan niet uitsluitend) gebruikt in verband met haar activiteiten voor P&O;
- volgens Seabridge genereerde zij ruim 80% van haar inkomsten uit de overeenkomst met P&O; P&O betwist dit (uit de door Seabridge bij conclusie van antwoord overgelegde producties 7A en 7B kan het Hof de juistheid van de stelling niet afleiden);
- een reden voor de opzegging is noch bij de opzegging, noch in rechte gegeven;
- P&O heeft niet betwist dat zij geen klachten had over Seabridge;
- gesteld noch gebleken is dat de opzegging is voorafgegaan door een aankondiging of dat Seabridge in de gelegenheid is gesteld de opzegging af te wenden;
- Seabridge heeft de opzeggingsbrief ontvangen op 15 november 2002;
- niets is gesteld of gebleken over de vraag of P&O activiteiten op Sint Maarten wenst voort te zetten en of zij zich daarbij bedient van een concurrent van Seabridge.
Mede ter voorkoming van verrassingsbeslissingen zal het Hof de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen feiten en omstandigheden aan te voeren en te onderbouwen die van belang zijn voor de vraag welke opzegtermijn redelijk is. Seabridge wordt verzocht daarbij haar stelling dat de overeenkomst 80% van haar inkomsten genereerde nader te onderbouwen.
3.6 Vooralsnog oordeelt het Hof naar Engels recht als volgt. Indien de door P&O gehanteerde opzegtermijn korter is dan redelijk, is de opzegging niettemin geldig, maar dan heeft Seabridge recht op schadevergoeding. Die moet dan berekend worden door een vermogensvergelijking te maken, waarbij niet de hypothetische situatie van belang is dat de overeenkomst niet tot stand was gekomen of niet was opgezegd, maar de hypothetische situatie dat bij de opzegging een redelijke opzegtermijn was gehanteerd. Aannemelijk is dat Seabridge dan dezelfde pogingen had gedaan om vervangende inkomsten te genereren als zij in werkelijk heeft gedaan, met hetzelfde resultaat, maar dat zij dan nog enige tijd langer inkomsten van P&O had kunnen genereren. Partijen wordt verzocht zich ook hierover uit te laten.
BESLISSING:
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van vrijdag 12 maart 2010 om Seabridge in de gelegenheid te stellen zich bij conclusie uit te laten over hetgeen hiervoor onder 3.4 tot en met 3.6 is overwogen, waarna P&O in de gelegenheid zal worden gesteld een antwoordconclusie te nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en M. Schoemaker, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 29 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.