Registratienummer: KG 189/08 - H 11/09
Uitspraak: 29 januari 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in het kort geding van:
[medisch specialist],
wonende op Sint Maarten,
oorspronkelijk eiser,
thans appellant,
gemachtigde: mr. D.T. Hofma,
de stichting
SINT MAARTEN MEDICAL CENTER,
gevestigd op Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M. le Poole.
Partijen worden hierna "[medisch specialist]" en "SMMC" genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 27 oktober 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (verder: GEA), tussen partijen vonnis in kort geding gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA verwijst het Hof naar dat vonnis.
1.2 [medisch specialist] is in hoger beroep gekomen van dat vonnis door op 3 november 2008 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij op 14 november 2008 ingekomen memorie van grieven heeft hij vier of vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van SMMC in de proceskosten in beide instanties. De akte van hoger beroep en de memorie van grieven zijn op 14 januari 2009 aan SMMC betekend.
1.3 Bij memorie van antwoord, met producties, heeft SMMC de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [medisch specialist] in de proceskosten van het hoger beroep. De memorie van antwoord is op 18 februari 2009 aan [medisch specialist] betekend.
1.4 De stukken van de eerste aanleg zijn op 24 maart 2009 ter griffie van het Hof ingekomen. Op de voor pleidooi nader bepaalde dag, 18 december 2009, hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Zijdens [medisch specialist] zijn vooraf
op 5 oktober 2009 producties toegezonden. Vonnis is bepaald op heden.
Voor de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
3.1 Geen grieven zijn gericht tegen de door het GEA onder 3.1 als vaststaand aangenomen feiten. De vaststelling komt het Hof juist voor. Het Hof gaat daarom van die vaststelling uit.
3.2 Het eerste verwijt dat SMMC [medisch specialist] in de brief van 19 september 2008 maakt, is dat hij niet bereikbaar was voor overleg over de opname van een Sabaanse patiënte.
Uit de stukken blijkt dat [medisch specialist] op 15 september 2008 heeft geweigerd om met algemeen directeur [G.S.] te overleggen over deze opname; dat verpleegster [M/P.] tevergeefs getracht heeft om [medisch specialist] telefonisch te bereiken op diverse nummers (blijkens haar e-mailbericht van 16 september 2008); dat [algemeen directeur] op 16 september 2008 hierover een e-mailbericht aan [medisch specialist] heeft gestuurd; en dat [medisch specialist] op 19 of 22 september 2008 een e-mailbericht heeft gestuurd waarin hij melding maakt van slechte bereikbaarheid in het verleden en vermeldt dat zijn telefoon soms onbetrouwbaar is. Op grond hiervan is voorshands voldoende aannemelijk dat [medisch specialist] inderdaad niet goed bereikbaar was. De gebeurtenis van 15 september 2008 maakt voorshands voldoende aannemelijk dat de onvoldoende bereikbaarheid in elk geval deels samenhing met onvoldoende bereidheid van [medisch specialist] om overleg te plegen. De verwijzing van [medisch specialist] naar de bereikbaarheid in het verleden maakt voorshands voldoende aannemelijk dat geen sprake was van een eenmalig incident.
3.3 Het tweede verwijt is dat de samenwerking met ander oogartsen "ronduit slecht" verliep en dat [medisch specialist] zich negatief uitliet over collega's. [medisch specialist] heeft dit niet (voldoende gemotiveerd) betwist. [medisch specialist] heeft het een en ander gesteld over de voorgeschiedenis tussen hemzelf en oogarts [P.], maar die voorgeschiedenis ontslaat hem niet van de verplichting om met [P.], die nu eenmaal als oogarts tot het ziekenhuis van SMMC is toegelaten, tot de minimaal vereiste samenwerking te komen.
3.4 De brief van 19 september 2008 bevat verder onder meer het verwijt dat [medisch specialist] geweigerd heeft in overleg te treden met de voorzitter van de Raad van Toezicht over twee incidenten. [medisch specialist] heeft zijn visie gegeven op de incidenten, maar is niet ingegaan op dit verwijt. Dit verwijt draagt bij aan het beeld dat [medisch specialist] niet goed openstond voor overleg.
3.5 De brief bevat nog meer verwijten. De ernst en de gegrondheid daarvan kunnen thans in het midden blijven, omdat op grond van de hiervoor besproken verwijten voorshands voldoende aannemelijk is dat SMMC zich bij de beslissingen van 19 en 23 september 2008 redelijkerwijze op het standpunt heeft kunnen stellen dat de samenwerking zodanig door [medisch specialist] werd bemoeilijkt dat van SMMC niet kon worden verlangd dat zij zijn toelating tot haar ziekenhuis in stand hield. Van een tot een ziekenhuis toegelaten medisch specialist mag worden verwacht dat deze zich op een loyale wijze inzet voor en bijdraagt aan de noodzakelijke samenwerking en het noodzakelijke overleg binnen een ziekenhuisorganisatie.
Voorshands is ook voldoende aannemelijk dat SMMC genoegzame pogingen heeft gedaan om [medisch specialist] te horen, in elk geval voordat zij bij brief van 24 september 2008 de schorsing (voorwaardelijk) handhaafde.
3.6 Op grond van het voorgaande heeft het GEA terecht geweigerd om SMMC te veroordelen de schorsing ongedaan te maken en [medisch specialist] weer toe te laten tot het ziekenhuis. Een belangenafweging leidt, ook indien deze wordt gemaakt op basis van de situatie ten tijde van de uitspraak van het GEA, niet tot een ander oordeel. Ook thans is er geen reden om een andere belangenafweging te maken.
3.7 Door de beslissingen van 19 en 24 september 2008 is [medisch specialist], met wie SMMC reeds sinds 1991 een toelatingsovereenkomst had, van de ene dag op de andere buiten staat gesteld om inkomsten te verwerven door werkzaamheden in het ziekenhuis te verrichten (ongeacht de duur van de gehanteerde opzegtermijn). Daarom is het mogelijk dat aan [medisch specialist] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een vergoeding toekomt. Een inschatting van de kans dat die vergoeding toewijsbaar is, in combinatie met een afweging van de belangen van partijen en een inschatting van het restitutierisico, leidt echter tot het oordeel dat in dit kort geding geen voorschot moet worden toegekend.
3.8 De grieven behoeven geen afzonderlijke bespreking. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [medisch specialist] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep.
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [medisch specialist] in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van SMMC gevallen en tot op heden begroot op NAF. 239,50 aan verschotten en NAF. 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, G.C.C. Lewin en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 29 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.