ECLI:NL:OGHNAA:2010:BL2920

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
267/2009
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • J. Lock
  • A. Lewin
  • R. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing voorlopige hechtenis onder voorwaarde van vreemdelingengratie

In deze zaak heeft verzoeker, geboren in 1964 in Sri Lanka en thans gedetineerd op Sint Maarten, verzocht om opheffing van zijn voorlopige hechtenis, onder de voorwaarde dat hem vreemdelingengratie wordt verleend. Dit verzoek werd behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 3 februari 2010. De verzoeker was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen op 21 september 2009. De officier van justitie had tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend, waarover nog geen beslissing was genomen.

Tijdens de zitting op 28 januari 2010 werd het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis ingediend. Het Hof oordeelde dat er nog steeds ernstige bezwaren tegen de verzoeker bestonden en dat de gronden voor de voorlopige hechtenis onverminderd van kracht waren. Het Hof stelde vast dat verzoeker in aanmerking kwam voor vreemdelingengratie, aangezien hij meer dan negen maanden gedetineerd was en eenderde van zijn onvoorwaardelijke straf had uitgezeten. Dit leidde tot de conclusie dat de situatie, zoals bedoeld in artikel 108, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering, zich voordeed, wat betekende dat de voorlopige hechtenis opgeheven moest worden.

Het Hof besloot uiteindelijk om de voorlopige hechtenis per 14 februari 2010 op te heffen, maar zag geen aanleiding voor een voorwaardelijke opheffing, omdat de situatie van artikel 108, vijfde lid, ook zou gelden als de vreemdelingengratie niet tijdig werd verleend. De beslissing werd genomen door de rechters J. Lock, A. Lewin en R. Schoemaker, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Datum beschikking: 3 februari 2010
Zaaknummer: 267/2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
BESCHIKKING
Deze beschikking is gegeven op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [datum] 1964 in Sri Lanka,
thans gedetineerd op Sint Maarten,
verzoeker,
raadsman: mr. T.J. Leijsen.
1. Het verloop van de procedure
Ter zitting van het Hof op Sint Maarten op 28 januari 2010 heeft verzoeker verzocht zijn voorlopige hechtenis per 15 februari 2010 op te heffen, onder de voorwaarde dat vreemdelingengratie wordt verleend. Verschenen en gehoord zijn verzoeker, diens raadsman en de fungerend procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans.
2. Beoordeling
2.1. Verzoeker is bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 21 september 2009 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De officier van justitie heeft tegen dat vonnis hoger beroep aangetekend. Op dat hoger beroep is nog niet beslist. Thans vraagt verzoeker opheffing van de voorlopige hechtenis. Ingevolge artikel 108, eerste en vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is het Hof bevoegd van dat verzoek kennis te nemen.
2.2. Het Hof stelt voorop dat nog steeds ernstige bezwaren bestaan tegen verzoeker ter zake van de feiten die hem ten laste zijn gelegd. Ook gronden voor de voorlopige hechtenis doen zich onverminderd voor.
2.3. Het verzoek stelt aan de orde de vraag of zich thans de in artikel 108, vijfde lid Sv bedoelde situatie voordoet dat de duur van de door het Gerecht opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die van de ondergane voorlopige hechtenis overschrijdt, in welk geval het bevel voorlopige hechtenis krachtens dat artikel moet worden opgeheven.
2.4. De bedoeling van gemeld artikel, gelijk die van artikel 101, derde lid, Sv, is te voorkomen dat aan een persoon ten titel van voorlopige hechtenis zijn vrijheid langer wordt ontnomen dan de feitelijke duur van de in eerste aanleg opgelegde straf. Dat de mogelijkheid van hogere strafoplegging in hoger beroep bestaat is niet van belang nu de wetgever tot uitgangspunt heeft genomen de door de eerste rechter opgelegde vrijheidsstraf.
2.5. Niet in geschil is dat verzoeker ingevolge Komunikado No. GWC-183/2004 d.d. 3 augustus 2004 in aanmerking komt voor vreemdelingengratie nadat eenderde van zijn straf is voorbijgegaan (met een minimum van negen maanden). Voornoemd Komunikado stelt niet als voorwaarde voor toepassing van vreemdelingengratie dat de strafoplegging onherroepelijk is. Nu verzoeker op 15 april 2009 in verzekering is gesteld, is hij op 14 februari 2010 meer dan negen maanden gedetineerd en is op die datum eenderde van het onvoorwaardelijk deel van zijn straf - <i>1/3 x (drie jaar minus zes maanden) = 305 dagen</i> - voorbijgegaan zodat hem per die datum vreemdelingengratie zal (moeten) worden verleend. De in artikel 108, vijfde lid, Sv bedoelde situatie doet zich dan dus voor. Dit betekent dat het Hof de voorlopige hechtenis per die datum heeft op te heffen. Voor een voorwaardelijke opheffing, zoals door verzoeker verzocht, ziet het Hof geen aanleiding omdat ook ingeval de vreemdelingengratie waarop verzoeker aanspraak heeft niet (tijdig) wordt verleend, de situatie van artikel 108, vijfde lid Sv zich voordoet. Dat in dat geval de gebruikelijke aan vreemdelingengratie verbonden opdracht om niet naar de Nederlandse Antillen terug te keren (nog) niet is gegeven, doet aan de toepassing van artikel 108, vijfde lid Sv niet af.
Beslissing
Het Hof:
Heft op het bevel voorlopige hechtenis per 14 februari 2010.
Aldus gegeven door mrs. Lock, Lewin en Schoemaker, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, op 3 februari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.