Registratienummer: AR 1360/05 - H 480/08
Uitspraak: 19 januari 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[werkneemster],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. M.M. Malmberg,
de stichting
STICHTING ALGEMENE BEJAARDENZORG ARUBA,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.R.C. Brown.
Partijen worden hierna “[werkneemster]” en “Saba” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 23 januari 2008 en het daaraan voorafgaande vonnis van 14 juni 2006.
1.2 [werkneemster] is in hoger beroep gekomen van deze vonnissen door op 5 maart 2008 een akte van appel in te dienen. Bij memorie van grieven, ingediend op 15 april 2008, heeft zij één grief tegen het vonnis van 23 januari 2008 aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof dit vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar toestemming zal verlenen kosteloos te procederen en het in eerste aanleg gevorderde alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Saba in de kosten van beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft Saba het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [werkneemster], althans tot bevestiging van de vonnissen waarvan beroep, met veroordeling van [werkneemster] in de kosten van de procedure in hoger beroep.
1.4 Op de voor pleidooi nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnota’s overgelegd. Aan de pleitnota van [werkneemster] is een productie gehecht.
1.5 Saba heeft op de daarvoor nader bepaalde dag een akte uitlating producties genomen.
1.6 Vonnis is nader bepaald op heden.
Voor de grief wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3.1 Bij beschikking van 5 mei 2008 heeft het Hof [werkneemster] reeds vergunning verleend om in hoger beroep kosteloos te procederen. Omwille van de duidelijkheid zal het Hof deze beslissing ook in het dictum van dit vonnis opnemen.
3.2 De grieven zijn niet gericht tegen de vaststelling van de feiten door het GEA onder 2 van het vonnis van 14 juni 2006. Die vaststelling komt het Hof bovendien juist voor. Zij dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling in hoger beroep.
3.3 Bij het vonnis van 14 juni 2006 heeft het GEA Saba toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid, dat [werkneemster] zich op 24 februari 2005 tijdens werktijd in één van de toiletten van Huize Maristella gedurende een lange tijd heeft opgesloten samen met een man. Bij het vonnis van 23 januari 2008 heeft het GEA geoordeeld dat Saba in het leveren van dat bewijs is geslaagd. De grief is gericht tegen dit oordeel.
3.4 Naar het oordeel van het Hof heeft het GEA terecht geoordeeld dat Saba in het leveren van het bewijs is geslaagd.
3.5 Uit de getuigenverklaring van [S.G.] kan worden afgeleid dat zij heeft gezien dat op 24 februari 2005 [werkneemster] op een gegeven moment het wc blok bij de Aloë afdeling is binnengegaan en dat omstreeks 9:30 uur ook een mannelijke stagiair dit wc blok is binnengegaan en dat zij dit heeft gezegd aan [H.L.]. De verklaring van [S.G.] komt in zoverre overeen met de getuigenverklaring van [H.L.].
Voorts komt uit de verklaring van [H.L.] naar voren dat zij vervolgens het wc blok is ingegaan en heeft gezien dat van vier van de vijf wc’s de deur openging en dat deze wc’s onbezet waren, maar dat van de vijfde wc de deur op slot was en dat toen zij op deze deur klopte niemand antwoordde, waarna zij het wc blok is uitgegaan. Deze verklaring van [H.L.] wordt ondersteund door de verklaring van [S.G.] alsook door de getuigenverklaring van [N.D.].
Volgens de verklaring van [H.L.] is zij daarna weer het wc blok ingegaan en heeft zij onder de deur die op slot was door gekeken en daar twee vrouwenbenen en twee mannenbenen gezien. Daarbij heeft zij een roze schort dat de huishoudsters van Huize Maristella dragen op de vloer zien liggen en heeft zij gezien dat de man sportschoenen van het merk Puma droeg.
Ook volgt uit de verklaring van [H.L.] dat kort na 10:00 uur een mannelijke stagiair die sportschoenen van het merk Puma droeg uit het wc blok is gekomen. Wat dit betreft vindt de verklaring van [H.L.] enige steun in de verklaringen van [S.G.] en [N.D.] alsook in de getuigenverklaring van [X.W.].
Tot slot blijkt uit de verklaringen van [S.G.] en [X.W.] dat enige tijd daarna [werkneemster] uit het wc blok is gekomen.
Op grond van de getuigenverklaringen van [H.L.], [S.G.], [N.D.] en [X.W.], in onderling verband en samenhang bezien, kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [werkneemster] zich op 24 februari 2005 tijdens werktijd in één van de toiletten van Huize Maristella gedurende een lange tijd heeft opgesloten samen met een man.
Geen van genoemde getuigen heeft in haar verklaring de naam van de mannelijke stagiair genoemd, maar tussen partijen is niet in geschil is dat de bedoelde stagiair [W.L.] is.
3.6 Tot een ander oordeel kan niet leiden de stelling van [werkneemster] dat in de ontslagbrief een verkeerde tijdsaanduiding van het voorval, namelijk tussen 9:50 uur en 10:30 uur, is vermeld. Daargelaten dat deze tijdsaanduiding niet is vermeld in de ontslagbrief, maar in een eerdere brief van Saba waarbij zij [werkneemster] opnieuw heeft uitgenodigd om gehoord te worden, maakt die geen deel uit van de bewijsopdracht. Ook had [werkneemster] redelijkerwijs kunnen begrijpen tegen welke aantijging zij zich diende te verweren, nu onbetwist vast staat dat zij in de ochtend van 24 februari 2005 in het wc blok bij de Aloë afdeling is geweest, te weten tegen de aantijging dat zij zich daar en toen gedurende een lange tijd heeft opgesloten samen met een man.
3.7 Voorts volgt het Hof [werkneemster] niet in haar betoog dat de verklaringen van [S.G.] en [H.L.] worden ontkracht door de getuigenverklaringen van [W.L.], [J.P.] en [S.E.]. Op grond van het overwogene in rov. 3.5 hecht het Hof geen geloof aan de verklaring van [W.L.] dat hij die dag niet naar de bewuste wc is gegaan. Voorts sluit de verklaring van [J.P.] niet uit dat [W.L.] in het wc blok bij de Aloë afdeling is geweest, omdat hij verklaart dat hij hem niet constant in de gaten heeft gehouden. Dit geldt ook voor de verklaring van [S.E.], nu deze slechts inhoudt dat [W.L.] haar omstreeks 10:00 uur op haar mobiele telefoon heeft gebeld.
3.8 Ook de stelling dat de stagebegeleiders en de andere stagiairs niet zijn gehoord voordat zij is ontslagen kan [werkneemster] niet baten. Kennelijk wenst zij hiermee te bepleiten dat Saba meer onderzoek had dienen te doen naar het voorval. Ook indien deze stelling juist is - Saba heeft die gemotiveerd betwist - doet dit niet meer ter zake. Naar het oordeel van het Hof is immers komen vast te staan dat er sprake is van een dringende reden voor ontslag. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [werkneemster] deze personen niet desgewenst als getuigen in deze procedure had kunnen doen horen.
3.9 Tot slot doet de overgelegde SETAR uitdraai geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van verklaring van [H.L.]. Het komt het Hof voor dat uit deze uitdraai niet kan blijken dat [werkneemster] [H.L.] niet heeft gebeld op 24 februari 2005, aangezien, zoals Saba heeft aangevoerd, die uitsluitend een overzicht geeft van de SMS messages die [werkneemster] heeft verstuurd.
3.10 Het vorenstaande brengt mee dat de grief faalt. Het Hof heeft ook ambtshalve geen bezwaren tegen de vonnissen waarvan beroep.
3.11 De vonnissen waarvan beroep zullen derhalve worden bevestigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [werkneemster] worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
verleent [werkneemster] toelating om kosteloos te procederen;
bevestigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [werkneemster] in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Saba gevallen en tot op heden begroot op Afl. 217,- aan exploitkosten en Afl. 5.100,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, H.L. Wattel en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 19 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.