ECLI:NL:OGHNAA:2010:BL2902

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 2088/07 - H 155/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering verzekeringspolis en finale kwijting tussen OHEM en Coöp

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap Optima Hotel Exploitatiemaatschappij (OHEM) tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA). De zaak betreft de rechten op een uitkering voortvloeiend uit een verzekeringspolis, waarbij OHEM weigerde een 'Loss Settlement Receipt' te ondertekenen, wat noodzakelijk was voor de uitkering aan de coöperatieve vereniging Casa Grande Resort I (Coöp). De GEA had eerder geoordeeld dat de rechten op de uitkering op Coöp waren overgegaan, maar OHEM stelde dat zij een redelijk belang had bij haar weigering om mee te werken aan de uitkering.

Het Hof oordeelde dat OHEM onvoldoende had aangetoond dat zij een redelijk belang had bij haar weigering om de finale kwijting te ondertekenen. Het Hof benadrukte dat de maatstaven van zorgvuldigheid in de relatie tussen OHEM en Coöp meebrachten dat OHEM diende mee te werken aan de uitkering door de verzekeraar aan Coöp. Het Hof concludeerde dat OHEM gebonden was aan de arbitration award en dat haar beroep op opschorting niet kon slagen, omdat zij niet had aangetoond dat zij recht had op de gevorderde schadevergoeding van Coöp.

De uitspraak van het Hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg voor zover het in conventie was gewezen, wees de primaire vordering van Coöp af, en machtigde Coöp om namens OHEM de 'Loss Settlement Receipt' te ondertekenen indien OHEM niet binnen veertien dagen aan het bevel voldeed. OHEM werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

Registratienummer: AR 2088/07 - H 155/09
Uitspraak: 19 januari 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
OPTIMA HOTEL EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. G. de Hoogd,
- tegen -
de coöperatieve vereniging
CASA GRANDE RESORT I,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.D. Tromp.
Partijen worden hierna "OHEM" en "Coöp" genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 25 februari 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: GEA) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis.
1.2 OHEM is in hoger beroep gekomen van dat vonnis door op 24 maart 2009 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij op 28 april 2009 ingekomen memorie van grieven, met een productie, heeft zij zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof, uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet dat toelaat, het vonnis zal vernietigen, de vorderingen van Coöp alsnog zal afwijzen en Coöp zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft Coöp de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof OHEM niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het vonnis zal bevestigen, met veroordeling van OHEM in de proceskosten in hoger beroep.
1.4 Op de voor pleidooi nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid van OHEM in het hoger beroep
Er is geen reden gesteld of gebleken waarom, zoals Coöp heeft geconcludeerd, OHEM niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in het hoger beroep. OHEM kan dus daarin ontvangen worden.
3. De grieven
Voor de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Geen grieven zijn gericht tegen de door het GEA onder 2 als vaststaand aangenomen feiten. De vaststelling komt het Hof juist voor, met dien verstande dat rov. 2.4 van het bestreden vonnis een kennelijk verschrijving bevat: niet aan OHEM, maar aan
Casa Grande N.V. (hierna: Casa Grande) is surséance van betaling verleend. Het Hof leest dit verbeterd en gaat van de aldus verbeterde vaststelling uit.
4.2 Het GEA heeft de primaire vordering van Coöp grotendeels toegewezen door voor recht te verklaren dat de rechten op een uitkering ter zake van de op 26 december 2004 ontstane brandschade, voortvloeiende uit de verzekeringspolis Superflex Insurance
SX 0104445, op Coöp zijn overgegaan. Hiertegen is het hoger beroep gericht.
4.3 De gevorderde verklaring voor recht kan slechts gelden tussen de partijen in dit geding en legt noch aan OHEM, noch aan de verzekeraar verplichtingen op. Daarom kan toewijzing van de primaire vordering de impasse niet doorbreken die is ontstaan doordat de verzekeraar slechts bereid is uit te keren indien OHEM finale kwijting verleent, terwijl OHEM daar niet aan wenst mee te werken. Nu een ander belang van Coöp bij de primaire vordering niet is gesteld of gebleken, zal die alsnog worden afgewezen.
4.4 Op basis van een samenstel van overeenkomsten die op 1 februari 1992 zijn aangegaan, was Casa Grande manager/beheerder van het hotel dat Coöp in eigendom heeft, en had Casa Grande met goedvinden van Coöp de managementtaken uitbesteed aan OHEM. De overeenkomsten zijn geëindigd doordat in 2005 aan Casa Grande surséance van betaling is verleend. Deze gezamenlijke geschiedenis brengt mee dat de rechtsbetrekking tussen Coöp en OHEM wordt beheerst door maatstaven van zorgvuldigheid die de eisen van redelijkheid en billijkheid op zijn minst benaderen, met name waar het gaat om de afwikkeling van de managementtaken.
Ter beoordeling staat of deze maatstaven van zorgvuldigheid meebrengen dat OHEM jegens Coöp gehouden is de "loss settlement receipt" te ondertekenen en mee te werken aan uitkering door de verzekeraar aan Coöp tegen finale kwijting, zoals Coöp subsidiair heeft gevorderd (vergelijk de door Coöp bij conclusie van repliek onder 16 aan haar vordering ten grondslag gelegde rechtsgrond die het Hof op deze wijze aanvult).
4.5 Onbetwist staat vast dat de uitkering die de verzekeraar bereid is te doen, geheel betrekking heeft op brandschade aan goederen van Coöp. In de verhouding tussen Coöp en OHEM moet de uitkering die de verzekeraar bereid is te doen, dus ten goede van Coöp komen. Reeds daarom brengen de maatstaven van zorgvuldigheid jegens Coöp in beginsel mee dat OHEM meewerkt aan uitkering door de verzekeraar aan Coöp.
Dat beginsel kan uitzondering lijden indien OHEM een redelijk belang heeft bij haar weigering daaraan mee te werken.
4.6 Volgens Coöp is OHEM gebonden aan de op 14 december 2005 door Axis uitgebrachte "arbitration award". Coöp heeft hiertoe bij inleidend verzoekschrift gesteld en met producties gestaafd dat een "contract for appointing assessors" van 27 januari 2005 mede namens OHEM is ondertekend (met één handtekening), waarbij zijdens OHEM Krantz & Polak Resolve (hierna: K&P) is aangewezen als schaderegelaar, en dat vervolgens K&P een "document of non-concurrence" van 13 mei 2005 heeft ondertekend, waarbij Axis is aangewezen om als derde schaderegelaar een bindende beslissing te nemen. Bij memorie van repliek heeft Coöp voorts een productie overgelegd waaruit blijkt dat het document of non-concurrence ook door beide directeuren van OHEM is ondertekend, alsmede een "arbitration agreement" van 10 juni 2005, eveneens ondertekend door beide directeuren van OHEM, waarbij Axis opnieuw wordt aangewezen om een bindende beslissing te nemen.
4.7 OHEM heeft betwist gebonden te zijn aan de begroting van Axis, omdat haar algemene vergadering van aandeelhouders niet heeft goedgekeurd dat haar directeuren het document of non-concurrence en de arbitration agreement zouden ondertekenen. Dit betreft volgens OHEM zo ingrijpende beslissingen dat die goedkeuring vereist was. Verder heeft zij aangevoerd niet gebonden te zijn aan het document of non-concurrence en de arbitration agreement, omdat deze documenten een sequeel zijn van geschriften die niet door beide directeuren van OHEM zijn ondertekend.
4.8 Onvoldoende is gesteld om te kunnen aannemen dat het ontbreken van goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders van OHEM in de weg staat aan de gebondenheid van OHEM aan het document of non-concurrence en de arbitration agreement, en daarmee aan de arbitration award. Het aanwijzen van een derde schaderegelaar om een verzekeringsuitkering bindend te begroten valt naar algemene ervaringsregels in de regel binnen de bevoegdheid van het bestuur van een vennootschap, en OHEM heeft onvoldoende aangevoerd om te kunnen aannemen dat het in dit geval anders is. Het document of non-concurrence en de arbitration agreement hebben (beide) zelfstandige betekenis en binden OHEM, ongeacht het antwoord op de vraag of OHEM gebonden is aan de inhoud van andere geschriften.
Aangezien OHEM dus is gebonden aan de arbitration award, heeft zij geen redelijk belang bij haar weigering mee te werken aan uitkering door de verzekeraar aan Coöp.
4.9 Daar komt het volgende bij. OHEM pretendeert een eigen recht jegens de verzekeraar op uitkering van in totaal Afl. 2.418.009,00. Dit bedrag is gespecificeerd op p. 7 van het rapport van Axis. Deze aanspraken zijn in het rapport besproken. Axis heeft die aanspraken gemotiveerd afgewezen voorzover zij het bedrag van Afl. 567.816,00 te boven gaan. Op de motivering van die afwijzing is OHEM in dit geding niet ingegaan.
OHEM heeft gesteld dat haar aanspraken voor een bedrag van Afl. 117.842,32 zien op uitgaven die zij heeft gedaan. Blijkens productie 1 bij memorie van grieven betreft dit schadebehandelingskosten (waarvoor overigens volgens de specificatie op p. 7 van het rapport van Axis niet Afl. 117.842,32, maar Afl. 85.000,00 is geclaimd). Kennelijk ziet de post "labour cost" op werkzaamheden van (personeel van) OHEM zelf in het kader van de schadebehandeling. Uit p. 17 van het rapport van Axis leidt het Hof af dat Axis deze aanspraak afwijst, omdat dergelijke kosten volgens haar niet onder de polisdekking vallen. Op dit argument is OHEM niet ingegaan.
Voor het overige heeft OHEM niet toegelicht dat zij een eigen belang heeft bij de schadeuitkering, behoudens dat zij heeft gesteld het geclaimde bedrag voor Coöp te hebben voorgefinancierd. Zij heeft niet gesteld dat haar claim, voorzover die het bedrag van Afl. 567.816,00 wegens schadebehandelingskosten te boven gaat, uiteindelijk aan haarzelf ten goede dient te komen. De eerste rechter heeft erop gewezen dat Coöp heeft gesteld dat OHEM de voorgefinancierde bedragen heeft doorberekend. Ook hierop is OHEM in hoger beroep niet ingegaan (behalve met het hierna te bespreken beroep op opschorting).
Bij conclusie van dupliek heeft OHEM onder 15 gesteld dat zij zelf forse schade heeft naar aanleiding van de brand, maar voorzover dat op iets anders ziet dan op de hiervoor besproken schadebehandelingskosten, heeft OHEM dat onvoldoende duidelijk gesteld.
Gelet op dit alles heeft OHEM onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat zij - ook al zou zij niet gebonden zijn aan de arbitration award - een redelijk belang heeft bij haar weigering. Ook daarom is zij dus gehouden mee te werken aan uitkering door de verzekeraar aan Coöp.
Het Hof ziet zich in dit oordeel gesterkt door de omstandigheid dat OHEM niets heeft gesteld over concrete stappen die zij zou hebben ondernomen om haar aanspraak jegens de verzekeraar geldend te maken.
4.10 OHEM heeft haar beroep op opschorting in hoger beroep in die zin gespecificeerd dat zij haar medewerking aan de uitkering meent te mogen opschorten totdat Coöp
Afl. 117.842,32 aan haar betaalt ter zake van voornoemde schadeafhandelingskosten. Dit beroep faalt. Tegenover de betwisting door Coöp heeft OHEM onvoldoende onderbouwd dat zij betaling van deze gestelde kosten opeisbaar van Coöp kan vorderen. Daarom komt haar ook geen opschortingsbevoegdheid toe.
4.11 De grieven behoeven verder geen bespreking. De subsidiaire vordering dient te worden toegewezen. Voorzover het vonnis waarvan beroep aan het oordeel van het Hof is onderworpen, dient het te worden vernietigd. OHEM zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover in conventie gewezen;
wijst de primaire vordering van Coöp af;
beveelt OHEM de "Loss Settlement Receipt" van de verzekeringsmaatschappij te ondertekenen en eraan mee te werken dat de verzekeringsmaatschappij
tegen finale kwijting Afl. 567.816,00 aan Coöp uitkeert ter zake van de schade van het brandincident van 26 december 2004 als dekking onder de verzekeringspolis Superflex Insurance SX 0104445;
machtigt Coöp om, indien OHEM veertien dagen na de dag van betekening van dit vonnis niet aan voornoemd bevel heeft voldaan, namens OHEM de "Loss Settlement Receipt" van de verzekeringsmaatschappij te ondertekenen;
verklaart dit vonnis, voorzover het dit bevel en deze machtiging betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt OHEM in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Coöp gevallen en begroot op Afl. 644,00 aan verschotten en Afl. 4.900,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt OHEM in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van Coöp gevallen en tot op heden begroot op Afl. 198,00 aan verschotten en Afl. 11.400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.L. Wattel en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 19 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.