ECLI:NL:OGHNAA:2010:BL2268

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 877/07 - H 164/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen verzekeringsmaatschappijen over beëindiging agentenaanstelling

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee verzekeringsmaatschappijen, Progressive Auto Insurance N.V. en Ennia Caribe Holding N.V., over de beëindiging van een agentenaanstelling. Progressive, gevestigd op Curaçao, was oorspronkelijk eiseres en is thans appellante. Ennia, die ook op Curaçao is gevestigd, was oorspronkelijk gedaagde en is thans geïntimeerde. De zaak is aanhangig gemaakt bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, dat op 26 januari 2010 uitspraak deed.

De procedure begon met een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen op 9 maart 2009, waar Progressive in hoger beroep ging. In de memorie van grieven heeft Progressive vijf grieven aangevoerd tegen het vonnis van het GEA, waarin zij vorderingen had gedaan die door het GEA waren afgewezen. Het Hof heeft de grieven van Progressive beoordeeld, waarbij het onder andere ging om de vraag of Ennia de agentenaanstelling van Progressive terecht had beëindigd.

Het Hof heeft vastgesteld dat er geen grieven waren gericht tegen de vaststelling van feiten door het GEA, behalve dat Progressive bezwaar maakte tegen de reden van beëindiging, namelijk wanprestatie. Het Hof heeft deze reden geschrapt, maar heeft de overige vaststellingen van het GEA bevestigd. De grieven van Progressive, die stelden dat Ennia haar niet als tussenpersoon had aanvaard, werden door het Hof verworpen. Het Hof oordeelde dat er geen bewijs was dat Ennia Progressive als tussenpersoon had aanvaard.

De uitspraak concludeert dat de beëindiging van de agentenaanstelling niet onrechtmatig was en dat Progressive in de proceskosten van het hoger beroep werd veroordeeld. Het Hof bevestigde het vonnis van het GEA en verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Registratienummer: AR 877/07 - H 164/09
Uitspraak: 26 januari 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
PROGRESSIVE AUTO INSURANCE N.V.,
gevestigd op Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: mr. Q.D.A. Carrega,
- tegen -
de naamloze vennootschappen
1. ENNIA CARIBE HOLDING N.V.,
2. ENNIA CARIBE LEVEN N.V.,
3. ENNIA CARIBE SCHADE N.V.,
alle gevestigd op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagden,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. T.C. Carmelia-Martis.
Partijen worden hierna "Progressive" en "Ennia" (in enkelvoud) genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 9 maart 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA verwijst het Hof naar dat vonnis en naar de tussen partijen gegeven rolbeschikking van 5 november 2007.
1.2 Progressive is in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis door op 31 maart 2009 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij op 11 mei 2009 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft zij vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Ennia in de proceskosten in beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord, met producties, heeft Ennia de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Progressive in de proceskosten van het hoger beroep, te vermeerderen met wettelijke rente.
1.4 Op de voor pleidooi nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is bepaald op heden.
2. De grieven
Voor de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
3. De beoordeling
3.1 Onder 29 van de memorie van grieven heeft Progressive er bezwaar tegen gemaakt dat het GEA onder rov. 2.1 als vaststaand heeft aangenomen dat Ennia de agentenaanstelling van First heeft beëindigd wegens wanprestatie. Het Hof past de feitenvaststelling in die zin aan dat de woorden "wegens wanprestatie" worden geschrapt.
Voor het overige zijn geen grieven gericht tegen de door het GEA onder 2.1 tot en met 2.4 als vaststaand aangenomen feiten. De vaststelling komt het Hof juist voor. Het Hof gaat daarom van die vaststelling uit.
3.2 Progressive heeft - kort gezegd - een verklaring voor recht gevorderd dat Ennia onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en veroordeling van Ennia tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Het GEA heeft de vorderingen afgewezen. Hiertegen is het hoger beroep gericht.
3.3 De grieven I en II zijn gericht tegen rov. 3.1 van het bestreden vonnis, waarin het GEA - kort gezegd - heeft overwogen dat Ennia Progessive niet als tussenpersoon heeft aanvaard. Deze grieven heeft Progressive toegelicht onder 9-27 van de memorie van grieven.
Het Hof verenigt zich met deze rechtsoverweging van het GEA, met dien verstande dat in plaats van artikel 9 van de agentenaanstelling moet worden gelezen: artikel 8 van de agentenaanstelling. Uit de door Progressive beschreven gang van zaken kan niet worden afgeleid dat Ennia haar op enig moment als tussenpersoon heeft aanvaard en evenmin dat Progressive uit de verklaringen en gedragingen van Ennia vanaf enig moment redelijkerwijs mocht afleiden dat Ennia haar als tussenpersoon aanvaardde.
De als productie 5 bij memorie van grieven overgelegde circulaire van Ennia maakt dit niet anders. Daarin wordt uitdrukkelijk als standpunt van Ennia te kennen gegeven dat indien een koper geen aanstelling van Ennia heeft, de koop niet wil zeggen dat er vanzelfsprekend een aanstelling wordt verleend.
3.4 De grieven III en IV zijn gericht tegen rov. 3.2 van het bestreden vonnis, waarin het GEA - kort gezegd - heeft overwogen dat Ennia niet onrechtmatig jegens Progressive heeft gehandeld. Deze grieven heeft Progressive toegelicht onder 28-50 van de memorie van grieven.
3.5 Ingevolge art. 17 lid 4 van de Landsverordening Assurantiebemiddelingsbedrijf kan de verzekeraar de tussenpersoon van de premie-incasso ontheffen op de grond dat deze in gebreke blijft met de tijdige afdracht van premies. Deze grond behoeft niet betrekking te hebben op recentelijk geïnde premies, maar kan ook zien op een situatie waarin de tussenpersoon een achterstand in afdracht van premies die langer geleden zijn geïnd, niet met voldoende voortvarendheid inloopt. Deze wettelijke bevoegdheid tot ontheffing van de premie-incasso bestaat naast de contractuele bevoegdheid van Ennia om de agentenaanstelling op te zeggen met inachtneming van artikel 6 van de agentenaanstelling.
Progressive heeft gesteld dat er eind 1999 een rekening-courantstand bestond die volgens Ennia ruim NAF. 4,6 miljoen bedroeg en die volgens Ennia een schuld was. Verder heeft zij gesteld dat deze stand per december 2004 rond NAF. 4,5 miljoen bedroeg, inclusief hetgeen volgens Ennia een oude schuld was. Volgens Progressive bevat de door Ennia gehanteerde rekening-courantstand foutieve boekingen en voorts heeft zij erop gewezen dat een rekening-courantstand nog geen schuld behoeft in te houden. Zij heeft echter niet gesteld dat in werkelijkheid sprake was van een zodanig verloop van de rekening-courantstanden dat er geen substantiële ongeoorloofde achterstand in de afdracht van (vóór 2000 geïnde) premies bestond. Indien, zoals Progressive stelt, de door Ennia gehanteerde stand foutieve boekingen bevat, brengt dat niet mee dat geen enkel bedrag opeisbaar is, zoals Progressive lijkt te betogen. Aangenomen moet worden (tussen de procespartijen in de onderhavige zaak) dat sprake was van een achterstand van een zodanige omvang en gedurende een zodanig lange tijd, dat Ennia gerechtigd was First van de premie-incasso te ontheffen op voornoemde wettelijke grond. Progressive heeft niet voldoende feiten en omstandigheden gesteld die een ander oordeel zouden kunnen rechtvaardigen. Voorzover Progressive bij pleidooi in hoger beroep hierover nieuwe feitelijke stellingen heeft aangevoerd, worden die buiten beschouwing gelaten omdat voor een onderzoek naar de juistheid daarvan in dit stadium geen plaats meer is.
Ennia heeft bij brief van 30 november 2004 de ontheffing van de premie-incasso aan First aangezegd onder opgave van de reden daarvan en First de gelegenheid geboden om deze ontheffing af te wenden.
De ontheffing is dus als zodanig niet onrechtmatig jegens First en ook niet jegens Progressive.
3.6 De advertentie van 22 december 2004 vermeldt dat Ennia de incassobevoegdheid van First heeft beëindigd, dat ook poliswijzigingen en schadeclaims voortaan direct met Ennia moeten worden opgenomen, en dat dit ook geldt voor het aan First gelieerde bedrijf Progressive, maar de advertentie vermeldt niet wat de reden hiervan is en beschuldigt noch First, noch Progressive ergens van. Het bericht in de Amigoe van
29 december 2004 vermeldt onder meer dat volgens mr. K. Frielink First premies inde, maar niet afdroeg, maar vermeldt Progressive niet. Deze combinatie van uitlatingen acht het Hof niet onrechtmatig jegens Progressive, ook niet als in werkelijkheid slechts sprake was van oude gevallen waarin First premies had geïnd, maar niet afgedragen. Hierbij is van belang dat Progressive gelieerd is aan First, zoals het GEA terecht heeft overwogen en Progressive in hoger beroep niet langer heeft betwist.
Andere aan Ennia toe te rekenen uitlatingen in de media die afbreuk zouden doen aan de goede naam van Progressive, heeft Progressive niet genoemd. Bij pleidooi heeft zij nog verwezen naar telefonische mededelingen van medewerkers van Ennia aan klanten, maar deze verwijzing is onvoldoende specifiek, gaat niet gepaard met een voldoende specifiek bewijsaanbod en is bovendien tardief.
Het was niet onrechtmatig om aan de ontheffing van de premie-incasso de instructie te verbinden dat polishouders poliswijzigingen en claims rechtstreeks met Ennia moesten opnemen en om de ontheffing door middel van een advertentie in de krant onder de aandacht van de polishouders te brengen. Deze maatregelen waren in redelijkheid noodzakelijk voor een ordelijk verloop van de ontheffing.
De grieven III en IV falen.
3.7 Grief V heeft geen zelfstandige betekenis. Er is geen reden voor ambtshalve vernietiging van het bestreden vonnis. Het dient te worden bevestigd. Progressive zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
Zoals gevorderd, zal aan de proceskostenveroordeling een veroordeling tot betaling van wettelijke rente worden verbonden en zal het vonnis wat dat betreft uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Progressive in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van Ennia gevallen en tot op heden begroot op NAF. 346,13 aan verschotten en NAF. 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 9 februari 2010 tot de dag van voldoening;
verklaart voornoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.M. van der Bunt en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 26 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.