Registratienummer: AR 1140/03 - H 64/09
Uitspraak: 26 januari 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
de naamloze vennootschap VAN DER VALK (CURAÇAO) N.V.,
gevestigd op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. J.A. de Baar en R.R. Engels,
de naamloze vennootschap DEANNE’S CLEANING N.V.,
gevestigd op Curaçao,
oorspronkelijk eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols.
Partijen worden hierna Van der Valk en Deanne’s genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 15 november 2004, 22 augustus 2005, 11 december 2006 en 13 oktober 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna te noemen “GEA”) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die vonnissen.
1.2 Van der Valk is in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen door op 18 november 2008 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven heeft Van der Valk vijf grieven geformuleerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
- Van der Valk zal veroordelen conform het tussenvonnis van 11 december 2006, waarbij het bedrag van NAF. 222.871,58 is toegewezen, te vermeerderen met het bedrag van NAF. 22.191,28 ter zake van de kosten over de periode 1 tot 15 september 2003, te verminderen met het in reconventie toe te wijzen restantbedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2003;
- het deskundigenrapport voor wat betreft de door van der Valk aangevoerde kritiekpunten deels ter zijde zal stellen dan wel de deskundige om een nadere rapportage met betrekking tot de kritiekpunten zal vragen;
- de periode waarover de wettelijke rente is berekend zal matigen middels het buiten toepassing laten van de periode 22 augustus 2005 tot en met 11 juni 2007; en
- Deanne’s zal veroordelen in de kosten van het geding aan de zijde van Van der Valk gevallen voor NAF. 15.750,-- aan kosten deskundige met veroordeling van Deanne’s in de kosten van het hoger beroep.
1.3 Deanne’s heeft bij memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, onder aanvulling zoals verzocht, met veroordeling van Van der Valk in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Op de nader daarvoor bepaalde dag hebben partijen pleitaantekeningen overgelegd.
1.5 Vonnis is bepaald op heden.
2.1 Met haar eerste grief richt Van der Valk zich tegen de verwerping door het GEA van haar bezwaren tegen het deskundigenrapport. Blijkens het deskundigenrapport heeft Van der Valk deze bezwaren ook reeds bij de deskundige ingebracht naar aanleiding van diens concept-rapport. De deskundige heeft de bezwaren in het rapport besproken en weerlegd. Het Hof acht deze weerlegging en de daaraan ten grondslag gelegde motivering overtuigend en maakt die tot de zijne. Door Van der Valk is in hoger beroep niets (nieuws) aangevoerd dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. De eerste grief faalt dan ook.
2.2 De tweede grief komt er in de kern op neer dat het GEA bij eindvonnis op procedurele gronden niet had mogen terugkomen op in de tussenvonnissen gegeven oordelen. Ook deze grief treft geen doel. Nu in geen van de tussenvonnissen aan het proces omtrent enig deel van het gevorderde in het dictum uitdrukkelijk een einde is gemaakt, is geen sprake geweest van eind- of deelvonnissen. Ook van eindbeslissingen is geen sprake geweest aangezien de door Van der Valk in de grief genoemde oordelen niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud maar juist met zoveel woorden voorshands zijn gegeven. Aan die oordelen is het GEA bij eindvonnis niet gebonden. De bewoordingen “ in ieder geval” laten bovendien ruimte voor het bij eindvonnis toewijzen van een hoger bedrag ten laste van Van der Valk dan bij tussenvonnis is overwogen.
2.3 Met het GEA ziet ook het Hof geen aanleiding om de wettelijke rente te matigen. De door Van der Valk gestelde omstandigheid dat Deanne’s te hoge schadebegrotingen heeft gepresenteerd waardoor een vertraging is opgetreden bij het vaststellen van de hoogte van haar vordering is daarvoor onvoldoende reden, temeer nu Van der Valk ervoor heeft gekozen om ook de vordering van Deanne’s voor zover deze werd erkend, niet te betalen. Dat Deanne’s opzettelijk en met misbruik van recht de procedure heeft vertraagd teneinde over een langere periode aanspraak te kunnen maken op wettelijke rente is gesteld noch gebleken. Ook de derde grief faalt.
2.4 Grief 4 mist zelfstandig belang en behoeft in het licht van hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de grieven 2 en 3 geen verdere bespreking.
2.5 Van der Valk is terecht als grotendeels in het ongelijk gestelde partij aangemerkt en in de proceskosten veroordeeld. Weliswaar is het toegewezen bedrag aanzienlijk lager dan het gevorderde bedrag maar deze procedure, met het daarin uitgebrachte deskundigenbericht, is wel nodig geweest om Van der Valk tot betaling van het door haar aan Deanne’s verschuldigde te bewegen. Met het verschil tussen het gevorderde en toegewezen bedrag heeft het GEA op correcte wijze rekening gehouden door het voor het toe te passen liquidatietarief in aanmerking te nemen belang te relateren aan het toegewezen bedrag. Grief 5 faalt daarom.
2.6 Nu alle grieven falen en het Hof ambtshalve geen bezwaren heeft tegen de bestreden vonnissen, zullen deze worden bevestigd. Van der Valk zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
2.7 Deanne’s heeft bij memorie van antwoord erover geklaagd dat het GEA het eindvonnis (naar het Hof begrijpt: voor zover in conventie gewezen) niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard en heeft gevorderd dit alsnog te doen. Nu de memorie van antwoord in de kop niet vermeldt dat met dit processtuk tevens incidenteel appel wordt ingesteld, in het processtuk ook overigens niet wordt verklaard dat Deanne’s harerzijds in hoger beroep wenst te komen en partijen in de procedure ook niet hebben gehandeld alsof er sprake is van een incidenteel appel, gaat het Hof ervan uit dat Deanne’s niet bedoeld heeft incidenteel appel in te stellen maar dat zij bedoeld heeft een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad (art. 56 Rv) in te stellen. Van der Valk heeft hierop bij pleidooi gereageerd.
2.8 Deanne’s heeft in eerste aanleg betoogd dat zij door de betalingsachterstanden ernstig in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd. Dat heeft Van der Valk niet betwist en ligt ook voor de hand, gelet op de omvang van de betalingsachterstand. De door Van der Valk gestelde bankgarantie levert voor Deanne’s geen verbetering van haar liquiditeitspositie op. Door Van der Valk zijn geen (zwaarwegende) belangen gesteld die aan onmiddellijke betaling van de vordering in de weg staan. Het door haar gestelde restitutierisico heeft zij niet onderbouwd en speelt – voor zover daarvan al sprake zou zijn – in de afweging een beperkte rol nu de vordering voor een groot deel door Van der Valk is erkend. De financiële moeilijkheden van Deanne’s waaraan Van der Valk refereert, onderstrepen in dit geval juist het belang van Deanne’s bij onmiddellijke tenuitvoerlegging. Het belang van Deanne’s om tot tenuitvoerlegging te kunnen overgaan moet dan ook zwaarder wegen dan het belang van Van der Valk bij behoud van de bestaande toestand totdat de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan. De incidentele vordering zal daarom worden toegewezen.
in het incident:
verklaart het vonnis van 13 oktober 2008 voor zover in conventie gewezen uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
bevestigt de bestreden vonnissen;
veroordeelt Van der Valk in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Deanne’s gevallen en tot op heden begroot op NAF. 303,38 aan verschotten en NAF. 24.800,-- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, F.J.P. Lock en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 26 januari 2010.