ECLI:NL:OGHNAA:2010:BL0362

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H-273/2009
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke schietpartij tussen twee groepen jongens op Curaçao

In deze zaak gaat het om een dodelijke schietpartij die plaatsvond op 19 april 2009 op Curaçao, waarbij de verdachte, een 19-jarige man, het slachtoffer meerdere malen met een vuurwapen heeft beschoten. De achtergrond van het incident ligt in een conflict tussen twee groepen jongens uit de buurt. De verdachte, die nog in proeftijd liep van een eerdere veroordeling voor diefstal met geweld, heeft tijdens de confrontatie met het slachtoffer, na een woordenwisseling en een fysieke worsteling, het vuurwapen gepakt en geschoten. Het slachtoffer is dodelijk getroffen in het hoofd.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft in hoger beroep geoordeeld dat er geen sprake was van noodweer of putatief noodweerexces. De verdachte had geen rechtvaardiging voor zijn handelen, aangezien de aanranding al was afgelopen op het moment dat hij schoot. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, ondanks de psychologische rapporten die een antisociale persoonlijkheid en middelengebruik aangaven.

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar voor doodslag en verboden vuurwapenbezit. Het Hof heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor de nabestaanden meegewogen in de strafmaat. De uitspraak is gedaan op 21 januari 2010, waarbij het eerdere vonnis van de rechtbank is vernietigd en opnieuw recht is gedaan.

Uitspraak

Uitspraak: 21 januari 2010 HLW
Zaaknummer: H-273/2009
Parketnummer: 500.00422/09
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
S T R A F V O N N I S
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 26 augustus 2009
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] 1987 te Curaçao,
wonende op Curaçao,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring alhier.
<u>Het onderzoek ter terechtzitting</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 augustus 2009, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting, alsmede van dat in hoger beroep van 7 januari 2010 op Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. M.C. Vaders naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan verdachte terzake van de feiten 1 subsidiair en 2 een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 14 jaar, met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest.
<u>De tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen staat vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg. Van deze dagvaarding is een fotokopie aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het Hof zich daarmee niet verenigt.
<u>Vrijspraak </u>
Het Hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte om die reden daarvan vrij.
<u>Bewezenverklaring</u>
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 2 is ten laste gelegd, met dien verstande:
1. dat hij op 19 april 2009, op het eiland Curaçao, opzettelijk [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, toen en daar, meerdere malen met een vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is komen te overlijden;
2. dat hij op 19 april 2009, op het eiland Curaçao, voorhanden heeft gehad een vuurwapen en munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
<u>De bewijsmiddelen</u>
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in geval van cassatie in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
<u>Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten</u>
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair: doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
Feit 2: overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening.
Het bewezen verklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De raadsvrouw heeft namens verdachte primair een beroep gedaan op putatief noodweer(exces). Zij heeft aangevoerd dat verdachte abusievelijk in de veronderstelling was dat hij zich moest verdedigen, althans dacht zich te mogen verdedigen. Verdachte heeft verschoonbaar gedwaald, nu hij ervan uitging dat het latere slachtoffer ( [slachtoffer] bijgenaamd “[slachtoffer]”) een vuurwapen of honkbalknuppel ging pakken in de auto, wat verdachte in de gegeven omstandigheden en gezien zijn persoonlijkheid ook mocht denken, aldus de raadsvrouw. Verdachte heeft zelf in hoger beroep verklaard dat [slachtoffer] hem een klap heeft gegeven, dat er toen een worsteling tussen hen ontstond, waarbij een vuurwapen van [slachtoffer] op de grond viel, dat verdachte dit vuurwapen heeft opgepakt en dat [slachtoffer] naar de auto is gelopen, naar binnen boog en onder de bestuurdersstoel naar iets tastte. Verdachte leidde hieruit af dat [slachtoffer] een ander wapen wilde pakken en heeft, aldus zijn verklaring, om die reden op hem geschoten.
Het Hof overweegt als volgt. Uit de verklaringen van alle betrokkenen blijkt dat er onenigheid bestond tussen twee groepen jongens in de buurt, met enerzijds onder meer [J.S., en E.P. en [slachtoffer] en anderzijds verdachte, “[E.]” en “M”. Volgens de verklaring van [S.W.], een vriend van verdachte, hebben [J.S.], [slachtoffer] en anderen de dag voor het incident [E.] en M mishandeld, waarbij [slachtoffer] een honkbalknuppel heeft gebruikt. Verdachte was daar niet bij. Volgens verdachte hadden deze jongens echter wel ingebroken in zijn slaapkamer en zijn televisie vernield. Op de bewuste dag reden [J.W.], [E.P.] en [slachtoffer] in een auto rond en waren op zoek naar M (aldus de verklaringen van [S.W.] en E.P.]), omdat deze [E.P.] zou hebben geslagen en voor flikker uitgemaakt. Toen zij verdachte zagen lopen, zijn ze bij hem gestopt en heeft [J.S.] verdachte aangesproken. Daarna is een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer] ontstaan. Verdachte heeft gezegd dat [slachtoffer] hem niet kon slaan en dat, als hij dat toch deed, verdachte hem zou vermoorden. Vervolgens is een worsteling ontstaan, waarbij [J.S.] verdachte vastpakte, ogenschijnlijk om het probleem te sussen, maar [slachtoffer] vervolgens toch verdachte sloeg, die zich daarop losrukte om met [slachtoffer] te gaan vechten. [slachtoffer] heeft verdachte “naar zijn moer gestuurd” en is naar de auto gelopen. Verdachte heeft een vuurwapen gepakt en op [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] is via de bestuurdersportier de auto ingegaan en via de portier aan de passagierszijde weer uit de auto gegaan, om zich aan die kant van de auto gehurkt voor verdachte te verschuilen. Verdachte is naar de andere kant van de auto gelopen en heeft van dichtbij nog enkele malen op [slachtoffer] geschoten. Door een van de afgevuurde kogels is [slachtoffer] dodelijk in het hoofd getroffen.
Op grond van de verklaring van [E.P.] gaat het Hof ervan uit dat verdachte het door hem gebruikte vuurwapen zelf bij zich had. Dat het wapen bij de worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] op de grond is gevallen en van laatstgenoemde afkomstig was, zoals verdachte heeft verklaard, wordt door geen van de getuigen bevestigd en acht het Hof niet aannemelijk. Evenmin acht het Hof aannemelijk dat verdachte pas heeft geschoten toen [slachtoffer] in de auto onder de bestuurdersstoel tastte om iets te pakken, zoals verdachte voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep - in afwijking van zijn eerdere verklaringen en de getuigenverklaringen van [J.S. en E.P.] - heeft verklaard.
Gelet op het voorgaande acht het Hof wel aannemelijk dat [J.S.] c.s. de confrontatie met verdachte hebben opgezocht en niet andersom en dat [slachtoffer] de eerste klap heeft uitgedeeld, maar niet dat er na die handeling nog een directe en concrete dreiging van verder geweld tegen verdachte bestond. Dat [slachtoffer] na het geven van de klap verdachte naar zijn moer stuurde en van hem weg liep, terug naar de auto waarmee hij was gekomen, wijst eerder op het tegendeel. Het Hof houdt het er daarom voor dat de aanranding al was afgelopen, toen verdachte op [slachtoffer] schoot. Er was dan ook geen sprake van een noodweersituatie. Evenmin is aannemelijk dat het schieten een afweerreactie betrof als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte veroorzaakt door de eerdere aanranding (de gegeven klap). Van noodweerexces kan dus evenmin sprake zijn. Ook acht het Hof niet aannemelijk geworden dat verdachte in de veronderstelling was dat hij zich moest of mocht verdedigen, ook niet als daarbij de eerdere incidenten worden betrokken. Veeleer is aannemelijk dat hij op deze wijze heeft gereageerd om zijn dreigement waar te maken dat hij zich niet zonder consequenties zou laten slaan, waaraan niet afdoet dat angst en woede daarbij ook een rol zullen hebben gespeeld. Het beroep op putatief noodweer(exces) gaat daarom ook niet op.
De raadsvrouw heeft subsidiair een beroep op psychische overmacht gedaan. Zij stelt daartoe dat verdachte het delict onder dusdanig benarde omstandigheden heeft begaan, dat van hem in redelijkheid niet te vergen viel dat hij het feit naliet.
Het Hof overweegt hierover het volgende. Voorop staat dat de ruzies tussen de groepen in de woonwijk van verdachte op zichzelf geen omstandigheden opleveren van dien aard, dat op grond daarvan van verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat hij het feit naliet. In het psychologisch rapport van drs. D. Copini-Rigaud en H.W.T. Linkels d.d. 27 juli 2009 is beschreven dat verdachte vanaf zijn dertiende jaar een problematische opvoedingssituatie heeft doorgemaakt, dat hij veel innerlijk conflict ervaart en weinig zelfcontrole heeft en dat hij sterk beïnvloedbaar en emotioneel instabiel is. Hij heeft zich duidelijk sterk laten beïnvloeden door de bedoelde ruzies en heeft er onvoldoende afstand van kunnen nemen waardoor hij in deze problemen terecht is gekomen, aldus het rapport. Indicaties dat er bij verdachte sprake was van een zodanige psychische dwang dat zijn wilsvrijheid was aangetast en redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd dat hij onder deze omstandigheden weerstand tegen die druk zou bieden, bevat dit rapport echter niet. Ook het psychiatrisch rapport van F. Heijtel d.d. 3 augustus 2009 en de verdere inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Het beroep op overmacht moet daarom worden verworpen.
Wat de geestesvermogens van verdachte betreft, houdt het psychologische rapport in dat er onvoldoende indicaties zijn gevonden voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat eerder gedacht wordt aan “antisociaal gedrag bij volwassenen” met een depressie als grondslag. In het psychiatrisch rapport wordt geconcludeerd dat sprake is van een antisociale persoonlijkheid en middelengebruik, waarbij verder geen psychopathologie is geconstateerd. De conclusie van beide rapporten is dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. Het Hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne. Er is in dit opzicht dus geen belemmering om verdachte voor de bewezen verklaarde feiten strafbaar te achten.
De verdachte is strafbaar nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>De op te leggen straf of maatregel</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Verdachte heeft een jongen van 19 jaar doodgeschoten. Onenigheid tussen twee groepen jongens uit de buurt vormde de achtergrond van dat feit. Op de bewuste dag is het, nadat een vriend van het slachtoffer verdachte had aangesproken, tot een woordenwisseling gekomen, gevolgd door een worsteling waarbij het slachtoffer - ondanks waarschuwing van verdachte dat hij zich niet zou laten slaan - een klap aan hem heeft uitgedeeld, waarna verdachte meermalen op hem heeft geschoten. Door een van de kogels is het slachtoffer dodelijk in het hoofd getroffen.
Verdachte heeft zich tevens aan verboden vuurwapenbezit schuldig gemaakt.
Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, geschonden. De dood van het slachtoffer heeft voor de nabestaanden ongetwijfeld groot leed veroorzaakt. Feiten zoals deze, zeker als zij op de openbare weg worden gepleegd, versterken verder gevoelens van onveiligheid in de buurt en in de samenleving in het algemeen. De strafwaardigheid van het feit is dan ook groot. Gebeurtenissen zoals deze, waarbij een ruzie uitmondt in een dodelijk schietpartij, tonen verder aan tot welke “ongelukken” verboden vuurwapenbezit op straat kan leiden.
Ook aan dat feit wordt daarom zwaar getild.
In het voordeel van verdachte houdt het Hof rekening met het feit dat verdachte de problemen niet heeft opgezocht en is geprovoceerd voordat hij tot zijn daden kwam. Verder houdt het Hof rekening met zijn jeugdige leeftijd. In het nadeel van verdachte weegt mee dat hij al eerder, in 2007, wegens diefstal, overtreding van de Vuurwapenverordening en mishandeling met een wapen tot een aanzienlijke, deels voorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld. Ten tijde van de onderhavige feiten liep nog de proeftijd van die veroordeling. Kennelijk heeft dit niet kunnen voorkomen dat verdachte in een moeilijke situatie een nieuwe misstap beging.
Na die gevangenisstraf heeft verdachte deelgenomen aan het Begeleid Kamer Bewonen Project. Volgens het reclasseringsrapport is zijn verblijf daar met de nodige problemen rondom zijn gedrag en middelengebruik gepaard gegaan. Enige maanden nadat dit verblijf tot een einde was gekomen, heeft verdachte het onderhavige feit gepleegd.
Het Hof heeft rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan uit het reclasseringsrapport en het reeds genoemde psychologische en psychiatrische rapport blijkt.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het Hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
<u>De toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 31, 59 en 96 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN
Het Hof:
Vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao van 26 augustus 2009 en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd onder 1 primair en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificeert het bewezen verklaarde als voren omschreven.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TIEN (10) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.L. Wattel, G.C.C. Lewin en H. de Doelder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 21 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.