UITSPRAAK: 5 januari 2010
ZAAKNRS.: AR 366/07; H-66/09 en H-66a/09
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
de naamloze vennootschap
MADURO & CURIEL’S BANK N.V.,
gevestigd op Curaçao,
voorheen eiseres,
thans appellante, tevens geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. J.A. de Baar en R.R. Engels,
[Z. R. W.],
wonende op Curaçao,
voorheen gedaagde,
thans geïntimeerde, tevens appellante,
gemachtigde: mr. D. d’Ancona
Partijen worden hierna aangeduid als MCB en [Z.R. W.].
1. Het verloop van de procedure
Voor wat in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), wordt verwezen naar de tussen partijen in deze zaak gewezen vonnissen van 10 maart 2008 en 25 augustus 2008.
MCB is in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 10 maart 2008 en 25 augustus 2008 door indiening van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA op 2 oktober 2008 (zaaknr. H-66/09). [Z.R. W.] is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 25 augustus 2008 door indiening van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA op 3 oktober 2008 (zaaknr. H-66a/09).
Bij afzonderlijke memorie van grieven heeft MCB drie grieven tegen de vonnissen van 10 maart 2008 en 25 augustus 2008 aangevoerd en toegelicht. De conclusie van MCB strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en alsnog de vordering van MCB integraal toewijst, met veroordeling van [Z.R. W.] in de proceskosten van beide instanties. [Z.R. W.] heeft bij memorie van antwoord het hoger beroep van MCB bestreden en geconcludeerd -zakelijk weergegeven- dat het deel van het vonnis waartegen door MCB beroep is ingesteld wordt bevestigd.
Bij afzonderlijke memorie van grieven heeft [Z.R. W.] vier grieven tegen het vonnis van 25 augustus 2008 aangevoerd en toegelicht. De conclusie van [Z.R. W.] strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en alsnog de vordering van MCB integraal afwijst, kosten rechtens. MCB heeft geen memorie van antwoord ingediend.
Op de daarvoor bepaalde dag hebben partijen pleitnotities in beide zaken overgelegd. MCB heeft in haar pleitaantekeningen geconcludeerd dat -zakelijk weergegeven- het deel van het vonnis waartegen door [Z.R. W.] beroep is ingesteld wordt bevestigd.
Vervolgens is vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is nader bepaald op heden.
2.1 Uit het overgelegde bewijs van onvermogen blijkt genoegzaam dat [Z.R. W.] niet in staat is proceskosten te betalen. Haar verzoek om toestemming om kosteloos te procederen wordt dus toegestaan.
2.2 De grieven van beide partijen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en leggen het geschil in volle omvang aan het Hof voor.
2.3 Bij tussenvonnis van 10 maart 2008 onder 2 en onder 3.3 (voor zover betreffende de inhoud van de jaarlijks van SBB ontvangen opgaven) heeft het GEA feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht en het Hof acht deze ook juist. Bij de beoordeling zal het Hof daarom van deze vaststaande feiten uitgaan.
2.4 MCB stelt in haar pleitnotities dat niet gebleken is dat de gemachtigde van [Z.R. W.] ingevolge een volmacht namens [Z.R. W.] in rechte heeft opgetreden en dat de gemachtigde daardoor niet bevoegd is geweest om proceshandelingen namens [Z.R. W.] te verrichten. Dit verweer wordt verworpen. De gemachtigde van [Z.R. W.] heeft in eerste aanleg op de rolzitting van 14 mei 2007 een schriftelijke machtiging in het geding gebracht, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om [Z.R. W.] in rechte te vertegenwoordigen, ook in hoger beroep. Daarmee is aan het vereiste van artikel 270 lid 2 Rv voldaan.
2.5 MCB voert in haar eerste grief aan dat het GEA ambtshalve (feitelijke) tegenweren heeft aangevuld. Volgens MCB heeft [Z.R. W.] nooit een beroep gedaan op tijdsverloop als rechtsmiddel en heeft het GEA desondanks rechtsverwerking aangenomen. Het GEA is daarmee buiten de grenzen van het geschil getreden aldus MCB. Uit de stellingen die [Z.R. W.] in haar memorie van grieven en pleitnotities in hoger beroep heeft ingenomen volgt dat zij zich in ieder geval in hoger beroep op rechtsverwerking beroept, ook in verband met het tijdsverloop, zodat dit verweer thans deel uitmaakt van de rechtsstrijd tussen partijen. De grief behoeft dan ook geen verdere bespreking.
2.6 De jaaropgaven over de jaren 2000 tot en met 2005 die door [Z.R. W.] in het geding zijn gebracht geven een overzicht van het hypotheeksaldo. Daarnaast staat in de jaaropgaven telkenmale het saldo van de onbetaalde rente sedert de laatste betaaldatum vermeld, kennelijk omdat die rente nog niet verwerkt was in het hypotheeksaldo.
De overzichten melden niet dat zij slechts een fiscaal doel hebben of slechts een gedeelte van de vordering betreffen. MCB stelt zelf ook dat zij dan wel haar rechtsvoorganger [Z.R. W.] in de jaren 2000 tot en met 2005 niet op andere wijze dan middels de jaaropgaven op de hoogte heeft gesteld van haar verplichting tot betaling van de overeengekomen rente. De stelling van MCB dat [Z.R. W.] desondanks bekend was met het standpunt van MCB omtrent de overeengekomen rente is onvoldoende onderbouwd. MCB heeft als productie 13 bij akte eiswijziging tevens akte nadere uitlating in eerste aanleg een interne computeruitdraai in het geding gebracht waarop staat vermeld dat [Z.R. W.] om kwijtschelding zou hebben verzocht. Dit document onderbouwt haar standpunt evenwel niet, nu [Z.R. W.] betwist dat zij om kwijtschelding heeft verzocht en de computerdraai niet meer dan een eenzijdige verslaglegging betreft. Voorts treft het beroep van MCB op artikel 26 van haar algemene voorwaarden (bewijskracht bankadministratie) geen doel, nu niet ter discussie staat dat de totale schuld van [Z.R. W.] bij een onverkorte doorberekening van de overeengekomen (en in 2002 verlaagde) rente zou neerkomen op het door MCB gevorderde bedrag. De mogelijkheid om een beroep te doen op rechtsverwerking wordt niet beperkt door dit artikel.
2.7 Het feit dat MCB dan wel haar rechtsvoorganger, een professionele bankinstelling, jarenlang, hoewel zij daar blijkens de overeenkomst van geldlening wel het recht toe had, geen dan wel minder rente in rekening heeft gebracht, brengt niet mee dat MCB haar recht om de overeengekomen rente in rekening te brengen volledig heeft verwerkt, maar [Z.R. W.] heeft er, gelet op de jarenlange toezending van de jaaropgaven, de in rechtsoverweging 2.6 vermelde inhoud van die opgaven en het ontbreken van andere aanschrijvingen, wel gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat aan haar niet alsnog additionele (rente)bedragen in rekening zouden worden gebracht over die jaren. [Z.R. W.] heeft voor het eerst uit de brief van MCB van 14 september 2006 (productie 2 inleidend verzoekschrift eerste aanleg) kunnen afleiden dat MCB volledige rente in rekening zou gaan brengen. In die brief heeft MCB aan [Z.R. W.] medegedeeld:
“(...)<i>Met een betaling van NAF 250,00 en zelfs al zouden wij geen rente in rekening brengen, zal het 912 maanden duren voordat de lening afgelost is. Voorts blijkt dat uw schuld van NAF 227.891,44 het hypotheekbedrag van NAF 76.000,00 ver te boven gaat.</i> (...)”
Het Hof acht de in 2002 door MCB verlaagde rente van 11% dan ook niet eerder toewijsbaar dan vanaf 14 september 2006. Het vonnis van het GEA zal voor het overige worden bevestigd.
2.8 De slotsom is dat, nu de grieven van MCB ongegrond zijn en de grieven van [Z.R. W.] ten dele gegrond het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en beslist dient te worden als na te melden. [Z.R. W.] zal in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld worden, nu MCB voor een aanzienlijk deel in het gelijk is gesteld. Het Hof handhaaft het gemachtigdensalaris zoals toegekend door het GEA. [Z.R. W.] dient daarnaast de verschotten in eerste aanleg te voldoen die door het Hof worden vastgesteld op NAF 3.579,65.
In het gegeven dat [Z.R. W.] in hoger beroep ten dele in het gelijk is gesteld en MCB volledig in het ongelijk is gesteld, ziet het Hof aanleiding om MCB ten dele in de proceskosten in het hoger beroep te veroordelen, waarbij voor de memorie van antwoord en de pleitaantekeningen van [Z.R. W.] in totaal 1 punt wordt toegekend en waarbij het belang van de zaak ook in hoger beroep wordt gelijkgesteld aan het toe te wijzen bedrag.
- verleent [Z.R. W.] toelating om kosteloos te procederen;
- vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [Z.R. W.] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan MCB te betalen een bedrag van NAF 137.426,90, te vermeerderen met de verlaagde overeengekomen rente ad 11%, gerekend vanaf 14 september 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [Z.R. W.] in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van MCB gevallen en tot heden begroot op NAF 3.400,00 aan gemachtigdensalaris en NAF 3.579,65 aan verschotten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
- veroordeelt MCB in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [Z.R. W.] gevallen en tot op heden begroot op NAF 3.100,00 aan gemachtigdensalaris en NAF 2.890,26 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.L. Wattel en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 5 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.