UITSPRAAK: 12 januari 2010
ZAAKNR.: AR 97/06-H-15/09
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
1. [W.W.],
2. [B.L.],
3. [P. en N.S.],
4. [S. en T. W.],
5. [J. F.],
6. [L.K.],
7. [H.F.],
8. [E.W.],
allen domicilie kiezende te Bonaire,
in eerste aanleg eisers, thans appellanten,
hierna te noemen [W.W. c.s.],
gemachtigde: mr. M.G. van Dijk,
de vereniging Vereniging van Gemeenschappelijke Belangen van Eigenaren Sand Dollar Condo-Tel and Beach Club, h.o.d.n. Sand Dollar Condo-Tel and Beach Club Owners’ Association (hierna te noemen de Vereniging),
gevestigd op Bonaire,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.T.J.M. Oomen,
en in het incident tot voeging van:
[G. en K. G.]
wonend in Canada,
en
[ T. en S. S.],
wonend in de USA,
eisers in het incident tot voeging, en beoogd appellanten in de hoofdzaak,
hierna [G. c.s.],
gemachtigde: mr. M.G. van Dijk
de vereniging Vereniging van Gemeenschappelijke Belangen van Eigenaren Sand Dollar Condo-Tel and Beach Club, h.o.d.n. Sand Dollar Condo-Tel and Beach Club Owners’ Association,
gevestigd op Bonaire,
gedaagde in het incident tot voeging,
gemachtigde: mr. R.T.J.M. Oomen,
1. Het verloop van de procedure in de hoofdzaak
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire (verder: het GEA), wordt verwezen naar de tussen partijen in deze zaak gewezen vonnissen van 26 september 2007 en 25 juni 2008, met dien verstande dat Phillip Katzev, één van de eisers in eerste aanleg, niet in hoger beroep is gekomen. De inhoud van die vonnissen geldt als hier ingevoegd.
[W.W. c.s.] zijn in hoger beroep gekomen van het vonnis van 25 juni 2008 door indiening op 5 augustus 2008 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 15 september 2008 ingediende memorie van grieven hebben zij drie grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof:
I. het vonnis waarvan beroep zal vernietigen;
II. voor recht zal verklaren dat het huishoudelijk reglement genaamd Sand Dollar Condo-Tel and Beach Club Policies and Procedures for Unit Owners van de Vereniging, laatstelijk herzien op 30 december 2005, althans het daaraan ten grondslag liggende besluit in strijd is met de wet, de splitsingsreglementen, de statuten van de Vereniging en bijgevolg nietig is ex art. 5:129 BW onderscheidenlijk art. 2:21 lid 1 BW;
III. voor recht zal verklaren dat de tekst van het splitsingsreglement van 26 maart 1986 bindend is voor alle splitsingen in appartementsrechten die nadien hebben plaatsgevonden betreffende de bouw van appartementen in het kader van de uitvoering van het Sand Dollar Condo-Tel and Beach Club project op Bonaire en dat appellanten (naar het Hof begrijpt) onbeperkt gerechtigd zijn zelf de verhuur van hun appartementen ter hand te nemen;
IV. de Vereniging zal veroordelen in de kosten van beide instanties met bepaling dat [W.W. c.s.] niet in die kosten behoeven te delen door middel van hun ledenbijdragen aan de Vereniging.
De Vereniging heeft een memorie van antwoord genomen en geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met hoofdelijke veroordeling van [W.W. c.s.] in de kosten van beide instanties.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd waarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Het verloop van de procedure in het incident
Nadat geïntimeerden in de hoofdzaak hun memorie van antwoord hadden genomen maar voordat de pleitnotities zijn overgelegd, is op 12 mei 2009 een “akte toelichting verzoek tot voeging ex art. 214 Rv d.d. 15 september 2009” genomen. De Vereniging heeft op grond van een aankondiging in de memorie van grieven dat [G. c.s.] zich wilden gaan voegen, zich in haar memorie van antwoord tegen voeging verzet, waarna is bepaald dat vonnis in het incident zal worden gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
3. De beoordeling van het incident
3.1 Alhoewel geen der processtukken een petitum inhoudende een verzoek tot voeging bevat, leidt het Hof uit de inhoud van de memorie van grieven gelezen in samenhang met de akte toelichting verzoek tot voeging af dat [G. c.s.] zich willen voegen aan de zijde van [W.W. c.s.] De Vereniging heeft dit, gelet op hetgeen zij in haar memorie van antwoord omtrent de voeging heeft gesteld, ook zo begrepen en heeft zich slechts op inhoudelijke gronden daartegen verzet. De Vereniging is dan ook niet in enig belang geschaad doordat het Hof verstaat dat een verzoek tot voeging door [G. c.s.] is gedaan.
3.2.1 In de memorie van grieven is aangekondigd dat [G. c.s.] op de eerste rolzitting van het Hof een akte tot voeging aan de zijde van [W.W. c.s.] wilden nemen. Alvorens deze akte is genomen, heeft de Vereniging zich in haar memorie van antwoord al verzet tegen een mogelijke voeging. Zij heeft aangevoerd dat de heer en mevrouw [G.] kennelijk naar voren worden geschoven om ook met betrekking tot gebouw A enig belang te creëren, waardoor [W.W. c.s.] misbruik van recht maken en beide [G.]’s zich als enige van de eigenaren in gebouw A voor het karretje van de overige appellanten laten spannen.
3.2.2.1 De Vereniging heeft zich niet verzet tegen het verzoek tot voeging voor zover ingediend door beide [T. en S. S.]’s en voldoende aannemelijk is dat zij daarbij belang hebben, zodat hun verzoek voor toewijzing gereed ligt.
3.2.2.2 De Vereniging heeft zich wel verzet tegen de door de beide [G.]’s verzochte voeging. Wat dat verzoek betreft geldt het volgende. De onderhavige procedure heeft betrekking op het Sand Dollar Condo-Tel and Beach Club project, dat, voor zover in dit incident relevant, bestaat uit meerdere zelfstandige gebouwen, waaronder een gebouw A. Beide [G.]’s zijn eigenaren van een appartement in gebouw A. Alleen al om die reden hebben zij voldoende belang om zich te voegen bij [W.W. c.s.], die eigenaren zijn van appartementen in andere tot genoemd project behorende gebouwen. Dat deze voeging misschien voor [W.W. c.s.] voordelen heeft, staat hier los van: voor het antwoord op de vraag of beide [G.]’s. voldoende belang hebben bij voeging, is immers niet relevant welke voordelen [W.W. c.s ] daar eventueel van zouden kunnen hebben. De stelling van de Vereniging dat [W.W. c.s.] misbruik van recht maken, gaat er dan ook aan voorbij dat zij geen verzoek tot voeging hebben ingediend. De stelling dat de [G.]’s zich voor het karretje van [W.W. c.s.] laten spannen, is onvoldoende toegelicht om tot afwijzing van het verzoek tot voeging te kunnen leiden en wordt om die reden verworpen. Tenslotte is gesteld noch gebleken dat de [G.]’s misbruik van recht maken.
Het Hof zal de verzochte voeging, mede gelet op de artt. 218 jo. 214 Rv, dan ook toewijzen. Het Hof acht termen aanwezig om elke partij haar eigen in het incident gemaakte kosten te laten dragen.
3.2.2.3 Nu de gevoegde partijen dezelfde gemachtigde hebben als [W.W. c.s.] en is gesteld noch gebleken dat zij andere stellingen naar voren hadden willen brengen dan reeds naar voren zijn gebracht, kan ook in hun zaak vonnis worden gewezen.
4. Verder in de hoofdzaak
Het hiervoor onder 3 gegeven oordeel brengt met zich dat thans in de hoofdzaak niet alleen [W.W. c.s.] appellanten zijn, maar ook [G. c.s.] die zich aan hun zijde hebben gevoegd. Indien hierna over [W.W. c.s.] wordt gesproken worden daarmee ook [G. c.s.] bedoeld, tenzij uitdrukkelijk anders blijkt.
[W.W. c.s.] zijn tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het door hen bestreden vonnis, zodat zij daarin kunnen worden ontvangen.
Voor de opgeworpen grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
7.1 Uit de akte van appel blijkt dat het hoger beroep zich niet richt tegen de uitspraak van 25 juni 2008 voor zover gedaan in de zaak met nr. AR 98/06. Uit het petitum van de memorie van grieven leidt het Hof af dat het hoger beroep zich evenmin richt tegen die uitspraak voor zover die een beschikking is.
7.2 Het GEA heeft in deze zaak op 26 september 2007 een tussenvonnis gewezen. Blijkens de akte van hoger beroep is geen appel tegen dit tussenvonnis ingesteld. In de memorie van grieven zijn geen grieven gericht tegen dit tussenvonnis en het Hof heeft ambtshalve evenmin bezwaren tegen dit tussenvonnis. Gelet op vorenstaande gaat het Hof daarom uit van de door het GEA in het tussenvonnis van 26 september 2007 onder het hoofd “De feiten” vastgestelde feiten.
7.3.1.1 [W.W. c.s.] vorderen in het eerste deel van sub III van hun vordering een verklaring voor recht dat de tekst van het splitsingsreglement van 26 maart 1986 (betrekking hebbend op gebouw A I, bestaande uit 6 appartementsrechten) bindend is voor alle splitsingen in appartementsrechten die nadien hebben plaatsgevonden betreffende de bouw van appartementen in het kader van de uitvoering van het Sand Dollar Condo-Tel and Beach Club project (hierna het project) op Bonaire. Grondslag voor dit deel van hun vordering is art. 47 van het reglement van splitsing van 26 maart 1986 voor gebouw A I gelezen in samenhang met de opmerking in elk volgend reglement van splitsing:
a. inhoudende, zakelijk weergegeven, dat de splitsing van gebouw A I is geschied overeenkomstig de inhoud van de bepalingen van dit betreffende reglement;
b. van een appartementsgebouw vallend onder het project inhoudende dat in elke volgende fase van het project elke splitsing van een appartementengebouw zal geschieden onder toepassing van het reglement van 26 maart 1986.
Art. 47 van het splitsingsreglement van 26 maart 1986 houdt in, voor zover van belang: “De onderhavige splitsing in zes appartementsrechten betreft de eerste fase van het SAND DOLLAR CONDO – TEL AND BEACH CLUB project op Bonaire … In elke volgende fase van het project -voor zover betreffende de bouw van appartementen- zal eveneens splitsing in appartementsrechten plaatsvinden, welke splitsingen uitsluitend zullen geschieden onder overeenkomstige toepassing van de bepalingen van dit reglement.”.
Aan de inhoud van deze bepaling is geen gehoor gegeven omdat de akten van splitsing die nadien met betrekking tot nieuwe appartementsgebouwen die onder het project vallen zijn opgemaakt, niet een gelijkluidend reglement kennen.
7.3.1.2 Gelet op de inhoudelijke verschillen tussen de akte van splitsing van gebouw A I en de aktes van de overige gebouwen (zie de door het GEA vastgestelde feiten) dient er bij de beoordeling van vordering III onderscheid gemaakt te worden tussen appellanten in die zin dat het hierna onder de nrs. 7.3.1.2 tot en met 7.3.2 opgemerkte niet geldt voor eigenaars van een appartement in gebouw A I, dus beide [G.]’s.
Voor zover [W.W. c.s.] van mening zijn dat het reglement van 26 maart 1986 voor hen geldend is op grond van art. 47 van het reglement van splitsing van 26 maart 1986 miskennen zij dat in geen enkele andere akte van splitsing dit reglement van 26 maart 1986 is opgenomen als geldend, zodat geen van de eigenaars van een appartement in een ander gebouw dan gebouw A I aan dit reglement van 26 maart 1986 kan zijn gebonden. Zo de appartementseigenaars van een appartement in een ander gebouw dan gebouw A I inderdaad telkens zijn geconfronteerd, al dan niet via een website van het resort, met een Engelstalige versie van het reglement van 26 maart 1986 alsof dit ook voor hen gold, dient voorrang te worden gegeven aan de officiële versie van het reglement, en dat is de Nederlandstalige versie waarnaar blijkens de leveringsakten ook telkens is verwezen en/of die telkens aan de verkrijgers ter beschikking is gesteld. Fouten in vertalingen of gebruik van verkeerde versies op internet of elders kunnen de officiële versie van een akte niet opzij zetten.
7.3.1.3 Voor zover [W.W. c.s.] van mening zijn dat het reglement van 26 maart 1986 ook van toepassing is op de splitsingen van de andere gebouwen gelet op de inhoud van de hiervoor onder 7.3.1.1 onder a en b vermelde opmerkingen, is deze mening onjuist omdat die betreffende verwijzingen niet behelzen dat op het betreffende reglement ook het reglement van 26 maart 1986 van toepassing is. De onder a vermelde verwijzing houdt immers niet meer in dan dat het reglement van gebouw A I gelijkluidend is aan het reglement van het onderhavige gebouw. De onder b vermelde verwijzing houdt niet meer in dan dat een volgende splitsing van een tot het project behorende gebouw zal geschieden met toepassing van het reglement van 26 maart 1986.
7.3.1.4 Bovendien geldt het volgende. Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat het reglement van 26 maart 1986 wel van toepassing is op de splitsingen van de andere gebouwen binnen het project, moet worden beoordeeld wat heeft te gelden indien het eerder reglement niet overeenstemt met andere bepalingen in het volgend reglement.
Die beoordeling dient te geschieden aan de hand van in elk geval de volgende feiten.
De anderen gebouwen die onder het project vallen (en wel de gebouwen A II, B II-C I, C II, E II en F I, zie het tussenvonnis van het GEA van 26 september 2007 onder e onder “de feiten”) kennen wel aan elkaar gelijkluidende reglementen. Dit betekent dat alleen gebouw A I een andersluidend reglement kent. Gebouw A I bestaat uit 6 appartementen, A II uit 8, B II-C I uit 10, C II uit 8, E II uit 6 en F I uit 20 appartementsrechten (zie het inleidend verzoekschrift onder 8 en de conclusie van dupliek onder de nrs. 6 en 7). Behoudens de beide [G.]’s, waarvoor hetgeen onder dit nummer 7.3.1.4 wordt geoordeeld dus niet geldt, is geen der appellanten eigenaar van een appartement in gebouw A I. Alle appellanten hebben enige tijd in het bestuur van de Vereniging gezeten en hebben toen geen bezwaren geuit tegen de bepalingen in het reglement voor zover andersluidend dan het reglement van 26 maart 1986. Appellanten vormen slechts een klein deel van alle eigenaars van de appartementen in de gebouwen A II, B II-C I, C II, E II en F I, en gesteld noch gebleken is dat de andere, zich niet aan de zijde van [W.W. c.s.] geschaard hebbende eigenaren het met [W.W. c.s.] eens zijn.
Bezien in het licht van al deze feiten en gelet op de eisen van redelijkheid en billijkheid die de onderhavige rechtsverhouding beheersen, dient voorrang te worden gegeven aan de afwijkende bepalingen in het jongste reglement.
Ook op die grond moet het eerste deel van vordering III dus worden afgewezen.
7.3.2 Uit hetgeen hiervoor is geoordeeld, blijkt dat de bepaling in elke voor appellant geldende akte van splitsing inhoudende dat indien een eigenaar zijn privé-gedeelte wil verhuren, hij dit dient te doen door tussenkomst van een daartoe door de vergadering aangewezen tussenpersoon, voor elke appellant van kracht is. Dit betekent dat het tweede deel van vordering III (dat appellanten onbeperkt gerechtigd zijn zelf de verhuur van hun appartementen ter hand te nemen), evenmin kan worden toegewezen.
7.3.3.1 Hetgeen de [G.]’s onder het eerste deel van III vorderen, miskent dat personen die een appartement hebben gekocht in andere gebouwen dan gebouw A I niet gebonden kunnen worden aan een reglement waarnaar bij de overdracht van hun appartement niet is verwezen.
De beoordeling van het tweede deel van hetgeen de [G.]’s onder III vorderen vindt hierna onder 7.5 plaats.
7.4.1 Het hierna onder de nrs. 7.4.1 tot en met 7.4.4 overwogene geldt niet voor beide [G.]’s omdat zij, eigenaars van een appartement in Gebouw A I, gebonden zijn aan een akte van splitsing met een andere inhoud dan de akte van splitsing waar de andere appellanten aan zijn gebonden.
Bij de beoordeling van de onder II gevorderde verklaring voor recht dat het huishoudelijk reglement genaamd Sand Dollar Condo-Tel and Beach Club Policies and Procedures for Unit Owners van de Vereniging, laatstelijk herzien op 30 december 2005 (overgelegd als productie 10 bij het inleidend verzoekschrift, hierna aangeduid als P&P), althans het daaraan ten grondslag liggende besluit in strijd is met de wet, de splitsingsreglementen, de statuten van de Vereniging en bijgevolg nietig is ex art. 5:129 BW onderscheidenlijk art. 2:21 lid 1 BW, staat het hiervoor geoordeelde, dat elke appellant (behoudens dus de [G.]’s) op grond van het voor hem geldende splitsingsreglement de verhuur aan het publiek van zijn recht moet laten geschieden door tussenkomst van een daartoe door de vergadering aangewezen tussenpersoon, voorop. Dit laatste brengt, met inachtneming van het feit dat het project ook feitelijk, net zoals uit haar naam blijkt, “hotelactiviteiten” verricht, logischerwijs met zich dat er een regeling moet worden gemaakt om deze verhuur te regelen. Dit is zo vanzelfsprekend dat een expliciete basis in de akte van splitsing niet noodzakelijk is. Daar waar alle gebouwen onbetwist één complex vormen met gemeenschappelijke voorzieningen voor alle appartementseigenaars van alle gebouwen, en appellanten niet meer, zoals in eerste aanleg, tevens verzoeken de Vereniging te ontbinden waarmee voor dit moment de rechtsgeldigheid van de Vereniging een gegeven is, ligt het voor de hand om de Vereniging voor bevoegd te houden om de regels voor de verhuur op te stellen. De per gebouw opgerichte Vereniging van Eigenaars hebben deze taak immers niet tezamen en in onderling overleg op zich genomen, en evenmin afzonderlijk voor hun eigen gebouw en zij hebben ook geen andere tussenpersoon aangewezen, waarmee deze taak is overgelaten aan de Vereniging.
7.4.2 Het is juist dat de P&P ook regels bevat die niet rechtstreeks te maken hebben met de verhuur van een appartementsrecht. De wet biedt echter geen steun voor de stelling dat dan de hele P&P nietig moet worden verklaard. Dit geldt eens te meer waar de regels die niet rechtstreeks te maken hebben met de verhuur, indirect wel invloed hebben op het gebruiksgenot van een eventuele huurder. Wat dat betreft hebben de door appellanten onder 20 van hun memorie opgesomde punten alle genots- en gebruiksaspecten die van belang zijn voor elke gebruiker, ongeacht of deze appartementseigenaar is of niet, waarbij wederom moet worden meegewogen dat het project uit meerdere gebouwen bestaat en meerdere Verenigingen van eigenaars kent. Bij wijze van voorbeeld wijst het Hof erop dat naar algemene ervaringsregels het in het hier te lande heersende klimaat voor het welzijn in het ene appartement noodzakelijk is dat ook de belendende appartementen goed schoon zijn.
7.4.3 Voor zover [W.W. c.s.] van mening zijn dat de P&P nietig verklaard moet worden omdat de mate van stemgerechtigheid waarmee over de P&P is gestemd, niet overeenkomst met de stemverdeling zoals neergelegd in de splitsingsakten, gaat het Hof aan die mening voorbij omdat is gesteld noch gebleken dat dit van invloed is geweest op de uitkomst van de stemming waarbij de P&P is aangenomen.
7.4.4 Anders dan appellanten stellen, berust de beheersbevoegdheid nog steeds bij de Vereniging van eigenaars van elk afzonderlijk gebouw. Gelet echter op onder meer het feit dat het project meerdere gesplitste gebouwen kent, die op een gemeenschappelijk terrein liggen met gemeenschappelijke voorzieningen, kent die bevoegdheid wel grenzen. Die grenzen worden mede gegeven door de eisen van redelijkheid en billijkheid die met zich brengen dat voor sommige onderwerpen een gemeenschappelijke regeling tot stand moet komen, zodat de appartementseigenaars in een bepaald gebouw, ook als die allen tegen zijn, soms toch gebonden kunnen worden indien de appartementseigenaars van de andere gebouwen hen overstemmen. Appellanten hebben wat dit betreft niet gewezen op regels in de P&P die buiten deze grenzen vallen doordat zij onderwerpen betreffen die redelijkerwijs wel per gebouw apart geregeld kunnen worden, althans hebben hier niet voldoende gemotiveerd op gewezen. Aldus ontgaat het het Hof dat de P&P in strijd zou zijn met het doel van de Vereniging.
Al met al dient dus ook het onder II gevorderde te worden afgewezen.
7.5 Het in dit nummer geoordeelde geldt enkel voor de [G.]’s.
Voor wat gebouw A I betreft is in de notariële akte van splitsing noch in het splitsingsreglement noch in een huishoudelijk reglement betrekking hebbend op gebouw A I én dat is ingeschreven in een openbaar register (zie art. 3:17 BW) enige regel te vinden die een appartementseigenaar beperkt in zijn mogelijkheden tot het ter hand nemen van de verhuur van zijn recht. Er is evenmin een besluit van de Vereniging van appartementseigenaren van gebouw A I waarin regels omtrent de verhuur zijn opgenomen. Dit betekent dat het tweede deel van het door de [G.]’s onder III gevorderde toewijsbaar is.
De P&P heeft blijkens haar inhoud als grondslag de bepaling dat een eigenaar de verhuur van zijn appartement aan het publiek dient te laten geschieden door een door de vergadering aangewezen tussenpersoon. Nu uit het vorenstaande blijkt dat de [G.]’s vrij zijn in het zelf ter hand nemen van de verhuur van hun appartement, is hun vordering sub II toewijsbaar in die zin dat zij niet aan de P&P zijn gebonden. Het Hof overweegt hierbij nog dat is gesteld noch gebleken dat de door gebouw A I op dit terrein verkregen uitzonderingspositie een onwerkbare situatie met zich brengt.
Als niet relevant kan in het midden worden gelaten op welke door hen aangevoerde grond de P&P hen niet bindt.
7.6 De door appellanten gewenste integrale beoordeling van het vonnis waartegen zij in beroep zijn gekomen (zie onder 2 van hun memorie van grieven), levert niet op dat het Hof, behoudens het vorenstaande, bezwaren heeft tegen het beroepen vonnis. Dit betekent dat de vordering I ten opzichte van de [G.]’s gedeeltelijk zal worden toegewezen. Vordering IV wordt, nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, in die zin afgewezen dat het Hof de proceskosten zal compenseren.
staat de verzochte voeging toe;
compenseert de kosten van het incident aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
a. vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch enkel voor zover daarbij de hierna onder b en c gegeven verklaringen voor recht ten opzichte van [G. en K. G.] zouden zijn afgewezen en doet wat [G. en K. G.] betreft opnieuw recht als volgt:
b. verklaart voor recht dat [G. en K. G.] niet gebonden zijn aan het huishoudelijk reglement genaamd Sand Dollar Condo-Tel and Beach Club Policies and Procedures for Unit Owners van de Vereniging, laatstelijk herzien op 30 december 2005;
c. verklaart voor recht dat [G. en K. G.] onbeperkt gerechtigd zijn zelf de verhuur van hun appartement ter hand te nemen;
d. bevestigt voor het overige het vonnis waarvan beroep;
e. compenseert de kosten van dit beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, G.C.C. Lewin en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 12 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.