Registratienummer: KG 403/06-H 199/09 en H 200/09
Uitspraak: 12 januari 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
in de zaak met nummer KG 403/06-HAR 199/09 van:
1. de stichting
STICHTING HUMANITAIRE ZORG CURAÇAO,
gevestigd op Curaçao,
2. de stichting
STICHTING SCHOON MILIEU OP CURAÇAO,
gevestigd op Curaçao,
3. [namen van andere eisers],
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
allen wonende op Curaçao,
voorheen eisers,
thans appellanten,
gemachtigde: mr. S.A. in ’t Veld,
de rechtspersoon naar Venezolaans recht
REFINERIA ISLA (CURAZAO) S.A.,
kantoorhoudend op Curaçao,
voorheen gedaagde,
thans geintimeerde,
gemachtigden: mrs. L.M. Virginia, M.A. Schneider en T.L. Claassens,
alsmede in de zaak met nummer KG 403/06-HAR 200/09 van:
de rechtspersoon naar Venezolaans recht
REFINERIA ISLA (CURAZAO) S.A.,
kantoorhoudend op Curaçao,
voorheen gedaagde,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. L.M. Virginia, M.A. Schneider en T.L. Claassens,
1. de stichting
STICHTING HUMANITAIRE ZORG CURAÇAO,
gevestigd op Curaçao,
2. de stichting
STICHTING SCHOON MILIEU OP CURAÇAO,
gevestigd op Curaçao,
3. [namen van andere eisers]
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
allen wonende op Curaçao,
27. de naamloze vennootschap
OPUS MARINE SERVICE @ PISCADERABAAI N.V.,
gevestigd op Curaçao,
voorheen eisers,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. S.A. in ’t Veld.
Partijen worden hierna aangeduid als HZC c.s. en Isla.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg en in het tussentijds appel is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak in kort geding gewezen vonnis van 28 mei 2009 en de daaraan voorafgaande door het GEA in de procedure met registratienummer KG 403/06 gewezen vonnissen, alsmede het vonnis van het Hof van 30 oktober 2007 (HAR 65/07).
Beide partijen zijn in hoger beroep gekomen van het vonnis van 28 mei 2009 door op 16 juni 2009 ieder een akte van appel in te dienen. HZC c.s. hebben op 6 juli 2009 een memorie van grieven ingediend, Isla op 7 juli 2009. De memorie van grieven van HZC c.s. bevat een aanvulling van eis.
Door Isla is op 11 augustus 2009 een memorie van antwoord ingediend.
Bij vonnis van 15 september 2009 (HAR 41/09) heeft het Hof de vordering van Isla tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 28 mei 2009 toegewezen.
Ter zitting van 12 november 2009 hebben de gemachtigden van partijen (voor Isla mrs. Claassens en Schneider en voor HZC c.s. mr. In ’t Veld) de respectieve standpunten van partijen nader toegelicht aan de hand van - overgelegde - pleitnotities en met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties. HZC c.s. hebben voorafgaand aan de pleidooien een op voorhand toegezonden en ter griffie op 5 november 2009 ingekomen akte wijziging van eis genomen. Het tegen die eiswijziging door Isla ter zitting gemaakte bezwaar heeft het Hof ongegrond geoordeeld.
Vonnis is nader bepaald op heden.
2. De vorderingen in hoger beroep
Bij het bestreden vonnis van 28 mei 2009 heeft het GEA aldus beslist:
“veroordeelt Refineria Isla om ingaande het jaar 2010 de overschrijding van de immissienorm voor SO2 van 80 µg/m3 als jaargemiddelde ter plaatse van “Beth Chaim”, te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAF. 5.000.000,- voor elk jaar vanaf 2010 dat deze norm mocht blijken te zijn overschreden;
verbiedt Refineria Isla om vanaf het jaar 2010 de immissienorm voor TSP, van 150 µg/m3 als 24-uursgemiddelde ter plaatse van “Beth Chaim”, vaker dan 18 maal per jaar te overschrijden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAF. 500.000,- voor elke overtreding van dit verbod”
met veroordeling van Isla in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis en afwijzing van het meer of anders gevorderde.
HZC c.s. hebben onder aanvoering van twee grieven en na wijziging van eis gevorderd dat het Hof het vonnis van het GEA zal vernietigen “voor wat betreft het bepaalde in het dictum in de eerste alinea” en opnieuw rechtdoende, eventueel met aanvulling en/of verbetering van de gronden en uitvoerbaar bij voorraad:
<u>primair</u>
alsnog de oorspronkelijke vordering zal toewijzen en Isla zal gelasten de overschrijdingen van de immissienormen zoals opgenomen in de aan haar verleende hindervergunning te staken en gestaakt te houden, een en ander aan te vangen binnen veertien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAF. 10.000.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij met de nakoming van dit gebod – al dan niet gedeeltelijk – in gebreke blijft, althans een dwangsom in goede justitie vast te stellen;
<u>althans, subsidiair</u>
Isla zal gelasten haar emissie van zwaveldioxide zodanig te beperken dat er gemeten te Beth Chaim geen overschrijding plaatsvindt van een jaargemiddelde grenswaarde voor concentratie van zwaveldioxide op leefniveau van 80 µg/m3 en van meer dan eenmaal per jaar van een 24-uurs-gemiddelde grenswaarde voor de concentratie zwaveldioxide op leefniveau van 365 µg/m3, op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAF. 10.000.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij met de nakoming van dit gebod – al dan niet gedeeltelijk – in gebreke blijft, althans een dwangsom in goede justitie vast te stellen;
<u>althans, meer subsidiair</u>
voor zover de overschrijding door Isla van de jaargemiddelde grenswaarde voor concentratie zwaveldioxide op leefniveau van 80 µg/m3 alleen als jaargemiddelde achteraf wordt beoordeeld, zal bepalen dat Isla haar emissie van zwaveldioxide zodanig zal beperken dat gemeten te Beth Chaim de jaargemiddelde grenswaarde voor de concentratie zwaveldioxide op leefniveau van 80 µg/m3 niet overschreden wordt, zulks onder verbeurte van een dwangsom van NAF. 100.000.000,- (honderdmiljoen) voor ieder jaar, aanvangende op een door het Hof te bepalen datum, dat Isla met de nakoming van dit gebod in gebreke blijft, met de bepaling dat Isla haar emissie van zwaveldioxide zodanig zal beperken dat gemeten te Beth Chaim de 24-uurs-gemiddelde grenswaarde voor de concentratie zwaveldioxide op leefniveau van 365 µg/m3 niet meer dan eenmaal per jaar overschreden wordt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAF. 10.000.000,- voor iedere dag dat zij met de nakoming van dit gebod in gebreke blijft, althans een dwangsom in goede justitie vast te stellen;
met veroordeling van Isla in de kosten van het hoger beroep.
Isla heeft onder aanvoering van 18 grieven gevorderd dat het Hof, zo nodig onder aanvulling van rechtsgronden en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van het GEA van 28 mei 2009 zal vernietigen en HZC c.s. alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen althans deze vorderingen alsnog integraal zal afwijzen, met veroordeling van HZC c.s. in de kosten van beide instanties.
3.1 De grieven van HZC c.s. en Isla lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2 HZC c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat Isla zich niet houdt aan de haar in haar hindervergunning opgelegde normen en daarmee onrechtmatig jegens hen handelt. Zij hebben zich tevens op het standpunt gesteld dat het handelen van Isla ook onafhankelijk van de aan haar verleende vergunning en van de eventuele overtreding daarvan jegens hen onrechtmatig is. De stelling van Isla bij pleidooi in hoger beroep dat het hier een “diametraal ander verzoek” betreft dat in strijd komt met de eisen van een goede procesorde zal het Hof niet volgen. Reeds in eerste aanleg hebben HZC c.s. aan hun vorderingen mede onrechtmatig handelen geabstraheerd van Isla’s hindervergunning ten grondslag gelegd, onder meer, zeer uitdrukkelijk, onder 2.4 en 3.1 van de notities van mr. Komdeur van 2 februari 2007. Dat HZC c.s. in hun petitum aanknopen bij de immissienormen vermeld in Attachment F, maakt niet dat in dit geding slechts ter beoordeling voorligt of Isla in strijd handelt met de vergunningsvoorwaarden.
3.3 Isla heeft in hoger beroep met verwijzing naar HR 17 januari 1997 (NJ 1998, 656) het verweer gevoerd dat, zo begrijpt het Hof, HZC c.s. niet in hun vordering ontvangen kunnen worden omdat in de aanhangige LAR-zaak op precies dezelfde gronden door HZC c.s. wordt gesteld dat Isla de aan haar verleende hindervergunning overtreedt. Nu de vordering van HZC c.s. is gebaseerd op onrechtmatige daad, kan de eventuele omstandigheid dat HZC c.s. in de LAR-zaak de overheid tot het uitoefenen van bestuursdwang kan doen verplichten geen grond opleveren voor niet-ontvankelijkheid in deze civiele zaak (vergelijk: HR 28 september 2007, NJ 2007, 521). Dit verweer faalt dus. Voorts heeft Isla gesteld dat de Hinderverordening Curaçao 1994, evenals ten aanzien van de Kernenergiewet werd geoordeeld in HR 17 januari 1997 (NJ 1998, 656), moet worden aangemerkt als een integrale regeling in die zin dat zij strekt tot bescherming van alle bij de operatie van de raffinaderij betrokken belangen, waaronder nadrukkelijk ook het belang van de gezondheid en het welzijn van de bevolking op Curaçao. Gelet hierop kan volgens Isla slechts de vraag aan de orde zijn of zij haar hindervergunning overtreedt en kan haar in beginsel geen onrechtmatig handelen worden verweten zolang daarvan geen sprake is. Ook hierin zal het Hof Isla niet volgen. Indien in de LAR-procedure komt vast te staan dat de immissienormen van Attachment F jegens Isla handhaafbaar zijn als door HZC c.s. bepleit, ziet de vordering in dit kort geding op het geval dat Isla de vergunningsvoorwaarden overtreedt. In het andere geval moet worden vastgesteld dat de hindervergunning geen concrete, handhaafbare normen stelt voor de uitstoot van schadelijke stoffen, althans geen normen die een reële waarborg bieden tegen gezondheidsschade. Weliswaar heeft Isla bij grief IV gesteld dat de hindervergunning een SO2-emissienorm stelt, maar zij heeft onvoldoende geconcretiseerd welke norm dat is en hoe die norm gehandhaafd kan worden. In dat geval moet geoordeeld worden dat sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat Isla erop mag vertrouwen dat de overheid bij het verlenen van de hindervergunning het belang van de gezondheid van degenen die benedenwinds de raffinaderij wonen volledig en op de juiste wijze heeft meegewogen. Dit laatste klemt te meer nu gebleken is dat de overheid tot dusver geen verdeling heeft gemaakt van de voor ieder van de grote emittenten geldende maximale bijdrage aan de immissie.
Ten overvloede overweegt het Hof nog dat het in deze civiele zaak niet onder alle omstandigheden behoeft uit te gaan van het oordeel van de LAR-rechter ten aanzien van de vraag of Isla in strijd met de hindervergunning handelt (zie HR 27 november 2009, LJN BH2162, rov. 4.38.2).
3.4 Isla verzet zich ertegen dat, zoals het GEA heeft gedaan, zij individueel wordt verplicht de immissie benedenwinds de raffinaderij onder een bepaald niveau te houden. Het Hof acht de hiertegen door Isla geuite bezwaren gegrond. Ook indien, zoals HZC c.s. hebben gesteld, Isla door middel van levering van schonere brandstof de immissiebijdrage van andere emittenten gunstig zou kunnen beïnvloeden, blijft een feit dat een naar het zich laat aanzien niet te verwaarlozen deel van de totale immissie, onder meer afkomstig van scheepvaart, wegverkeer, de Boo-centrale en Aqualectra, buiten Isla’s invloedssfeer ligt. Het Hof ziet geen grond waarop Isla voor de bijdrage van deze andere emittenten verantwoordelijk kan worden gehouden en ziet evenmin grond om voorshands aan te nemen dat de aan Isla verleende hindervergunning een dergelijke verantwoordelijkheid aan Isla oplegt. Voorshands kan het dan ook niet onrechtmatig jegens HZC c.s. worden geacht als Isla niet bewerkstelligt dat de totale immissie op een bepaalde locatie de betreffende grenswaarden niet overschrijdt. Daarbij komt dat een individuele veroordeling van Isla om de overschrijding van een voor alle emittenten tezamen geldende grenswaarde te beëindigen voor Isla bij voortduring en ongeacht haar eigen uitstoot de onzekerheid meebrengt of zij al dan niet aan de veroordeling voldoet en of zij al dan niet dwangsommen verbeurt.
3.5 In dit geding dient het te gaan om het eigen gedrag van Isla, om Isla’s eigen bijdrage aan de immissie van schadelijke stoffen. Bij gebreke van door HZC c.s. gestelde of gebleken eenduidige andere (lagere) waarden die daarbij voor Isla zouden moeten gelden, zal het Hof tot uitgangspunt nemen dat van Isla (subsidiair) wordt gevorderd dat zij haar bijdrage aan de immissie beperkt of beperkt houdt tot maximaal de in de vorderingen van HZC c.s. genoemde waarden. Naar het Hof begrijpt gaat het in appel en na de eiswijzigingen thans nog om de volgende grenswaarden:
- 80 µg/m3 als jaargemiddelde voor zwaveldioxide (SO2)
- 365 µg/m3 als dagmaximum voor zwaveldioxide (SO2)
- 150 µg/m3 als 24-uursgemiddelde voor fijn stof (TSP).
3.6 Het Hof heeft in zijn tussenvonnis van 30 oktober 2007 aannemelijk geoordeeld (r.o. 6.4 en 6.10) dat benedenwinds de raffinaderij de jaargemiddelde grenswaarde voor zwaveldioxide van 80 µg/m3 - in ieder geval in de jaren voorafgaand aan deze procedure - door Isla tezamen met de andere emittenten stelselmatig en in gevaarzettende mate werd overschreden, dat Isla’s aandeel daarin zeer substantieel was en gedurende bepaalde jaren alleen reeds tot overschrijding van die grenswaarde leidde. Waar alleen reeds Isla’s bijdrage tot overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde voor zwaveldioxide van 80 µg/m3 leidde, kan Isla, mede gelet op de gezondheidsschade die overschrijding van die grenswaarde teweegbrengt, onrechtmatig handelen jegens de benedenwindse bewoners worden verweten. Nu evident is dat wanneer alleen al het aandeel van Isla in de immissie de grenswaarden bereikt, gezondheidsschade voor de benedenwindse bewoners dreigt, ziet het Hof geen grond om begraafplaats Beth Chaim uit te zonderen als plaats waar de immissie wordt gemeten. Dit nog daargelaten de stelling van HZC c.s. dat door Isla ook onrechtmatig jegens hen wordt gehandeld door gezondheidsschade toe te brengen aan personen werkzaam op het terrein van de raffinaderij.
3.7 Het StAB-rapport van 16 juni 2008 houdt in (bijlage 14) dat Isla in 2007 op de begraafplaats Beth Chaim voor 202 µg/m3 bijdroeg aan de immissie van SO2. Voor de jaren 2001 en 2005 zijn de in dat rapport berekende waarden respectievelijk 289 en 245 µg/m3. In het rapport van 10 maart 2009 is uitgegaan van herziene meteogegevens. Dit heeft ertoe geleid dat de berekende waarde voor 2007 gewijzigd is van 202 µg/m3 in 99,1 µg/m3 (p. 5). Isla heeft gesteld dat de in haar Cat Cracker gebruikte cokes geen zwavelgehalte bevatten van 3,47%, maar van 1,02% (door haar en haar leverancier Grace Davison gemeten in augustus 2008, zie Attachment A bij het stuk door het GEA aangeduid als StAB-11). In het rapport van 10 maart 2009 is berekend dat, indien die stelling juist is, de bijdrage van Isla voor 2007 ter plaatse van Beth Chaim niet op 99,1 µg/m3 moet worden gesteld, maar op 73,4 µg/m3 (p. 18), lager dus dan 80 µg/m3. Bij een vergelijking van deze gegevens is voorshands aannemelijk dat, ook indien zou moeten worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van Isla over het zwavelgehalte van de cokes (StAB is in de presentatie ter zitting van het GEA van 27 maart 2009, p. 25 t/m 28, overigens uitgegaan van een zwavelgehalte van 2%), de waarde voor 2005 en in elk geval die voor 2001 hoger is dan 80 µg/m3. Deze aannemelijkheid wordt nog vergroot doordat het StAB-rapport van 16 juni 2008 op p. 35 vermeldt dat in de loop van de jaren 2001-2007 de door de brandstofinzet veroorzaakte SO2-emissie is afgenomen door een verlaging van de benutte capaciteit, verwerking van laagzwaveliger crude en verschuiving van het brandstofpakket van asphalt naar meer fuel oil.
3.8 Door Isla is aangevoerd dat zij na aanvang van deze procedure de nodige maatregelen heeft getroffen om haar uitstoot van zwaveldioxide te beperken, onder meer door toevoeging van DeSox aan de FCCU. Zij verwijst daarbij naar de berekeningen die de deskundigen van StAB hebben gemaakt op basis van de door Isla verstrekte gegevens. Gelet evenwel op de aannemelijk geachte overschrijdingen door Isla in de jaren voorafgaand aan dit geding en gelet op de vraagtekens die HZC c.s. hebben gesteld bij onder meer de juistheid van door Isla verstrekte gegevens, de invloed op de zwaveldioxideuitstoot van het “flaren”, de weigering van Isla om meetgegevens te verstrekken en het eerder langdurig uitblijven van geboden investeringen, hebben HZC c.s. nog altijd voldoende belang bij de door hen gevraagde voorzieningen terzake het jaargemiddelde voor zwaveldioxide.
3.9 Uit de StAB-rapporten blijkt niet dat de bijdrage van Isla aan de immissie van SO2 op de begraafplaats Beth Chaim vaker dan eenmaal per jaar de 24-uurswaarde van 365 µg/m3 overschrijdt (p. 41 van het rapport van 16 juni 2008 lijkt eerder op het tegendeel te wijzen). In hoger beroep hebben HZC c.s. producties overgelegd waaruit volgt dat volgens hen in 2007 het aantal keer dat de norm is overschreden 17 bedraagt als uitgegaan wordt van 24-uursgemiddelden. Bij deze door HZC c.s. bedoelde overschrijdingen gaat het echter niet slechts om immissie die is terug te voeren op uitsluitend Isla, maar om immissie afkomstig van alle emittenten gezamenlijk, terwijl het Hof zoals hiervoor reeds is overwogen van oordeel is dat Isla slechts op haar eigen bijdrage aan de immissie kan worden aangesproken. Dat die bijdrage de 24-uurswaarde van 365 µg/m3 overschrijdt of in het verleden heeft overschreden is voorshands niet aannemelijk geworden. De grief van HZC c.s. tegen de afwijzing van dit deel van hun vordering is dan ook ongegrond.
3.10 De grief van Isla tegen de door het GEA uitgesproken veroordeling terzake het 24-uursgemiddelde van 150 µg/m3 voor fijn stof (TSP) dat niet meer dan 18 maal per jaar mag worden overschreden slaagt. Dat die norm werd of wordt overtreden is niet aannemelijk geworden, zodat op dit punt en uitgaande van deze norm niet geoordeeld kan worden dat sprake is (geweest) van onrechtmatig handelen van Isla.
3.11 Het GEA heeft een deskundigenbericht gelast teneinde een afweging te kunnen maken van de belangen van enerzijds de bewoners benedenwinds de raffinaderij bij staking door Isla van het toebrengen van gezondheidsschade en anderzijds de belangen van Isla en de maatschappelijke (economische) belangen. Uit de deskundigenberichten volgt dat de maatregelen die benodigd zijn om de uitstoot van Isla op een dusdanig niveau te brengen dat wordt voldaan aan de veroordeling zoals het Hof die thans toewijsbaar acht – en welke maatregelen Isla stelt inmiddels te nemen en te hebben genomen – voor Isla extra kosten met zich brengen van betrekkelijk geringe omvang en dat het voortbestaan van de raffinaderij daarmee naar het zich laat aanzien niet in het geding komt. Gelet hierop en gelet op de zwaarwegende belangen van HZC c.s. bij voorkoming of beperking van gezondheidsschade, dient de belangenafweging dan ook in het voordeel van HZC c.s. uit te vallen. Bij de belangenafweging legt de omstandigheid dat het heel goed mogelijk is dat andere emittenten goedkoper tot emissiereductie zullen kunnen komen, zoals Isla bij grief XV heeft aangevoerd, onvoldoende gewicht in de schaal.
3.12 Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat Isla weliswaar in het kader van dit kort geding niet verplicht kan worden de overschrijding van de gezamenlijke immissiegrenswaarden te beëindigen, maar wel gehouden kan worden haar eigen bijdrage aan de immissie voor zwaveldioxide beperkt te houden. Bij wijze van ordemaatregel en bij gebreke in dit geding van voldoende objectieve gegevens op basis waarvan een voor Isla individueel geldende lagere grens zou kunnen worden bepaald, zal het Hof Isla verbieden meer aan de immissie bij te dragen dan 80 µg/m3 als jaargemiddelde. In dit verband merkt het Hof nog op dat niet ter beoordeling van het Hof staat of de vordering tegen CUC terecht is afgewezen. Het gelijkheidsbeginsel brengt niet mee dat het Hof bij de beoordeling van de vordering tegen Isla gebonden is aan de oordelen van het GEA met betrekking tot de vordering tegen CUC.
3.13 HZC c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat de door het GEA aan de veroordelingen verbonden dwangsommen te laag zijn om voor Isla een serieuze prikkel tot nakoming te vormen. De betreffende grief van HZC c.s. is gegrond. Het Hof acht de hierna in het dictum opgenomen dwangsom passend. Aan de bezwaren van Isla tegen de dwangsom wordt tegemoetgekomen doordat deze nog uitsluitend aan haar eigen bijdrage aan de immissie zal worden verbonden en niet mede aan de immissie als gevolg van uitstoot door andere emittenten.
3.14 In het belang van de handhaafbaarheid van het op te leggen verbod en ter beperking van het risico van executiegeschillen geldt dat de bijdrage van Isla aan de totale immissie moet worden berekend op de wijze waarop StAB die heeft berekend in haar rapport van 16 juni 2008 onder 8.4, aangevuld met de gewijzigde meteorologische uitgangspunten in het rapport van 10 maart 2009 onder 4.1. Bij die berekening zal van het daadwerkelijke zwavelgehalte van de Cat Cracker-cokes dienen te worden uitgegaan.
Voorts moet de totale immissie bij de begraafplaats en elders op leefniveau benedenwinds van de raffinaderij gemeten worden op de wijze waarop de metingen zijn verricht die StAB heeft gebruikt. Gerekend zal steeds moeten worden vanaf de eerste dag van het betreffende kalenderjaar, met dien verstande dat de bijdrage door Isla in de periode tussen 1 januari 2010 en de dag der betekening van dit vonnis buiten beschouwing zal dienen te blijven.
3.15 Het Hof ziet aanleiding het thans aan Isla op te leggen verbod in duur te beperken en te laten gelden tot en met 31 december 2014.
3.16 Het Hof zal het vonnis van het GEA van 28 mei 2009 vernietigen en opnieuw recht doen. Gelet op de in het geding zijnde belangen van HZC c.s. zal het Hof de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, waarbij mede betekenis toekomt aan Isla’s stelling dat zij inmiddels reeds binnen de normen opereert. In het door HZC c.s. ingestelde hoger beroep zal Isla als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. In het door Isla ingestelde hoger beroep zullen de kosten, gelet op de mate waarin partijen over en weer in het gelijk en het ongelijk zijn gesteld, worden gecompenseerd.
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verbiedt Isla om meer dan 80 µg/m3 als jaargemiddelde bij te dragen aan de concentratie van zwaveldioxide (SO2) op leefniveau benedenwinds van de raffinaderij, daaronder begrepen te Beth Chaim, zulks op straffe van een dwangsom van NAF. 75.000.000,- (vijfenzeventigmiljoen gulden) voor ieder kalenderjaar dat Isla in strijd heeft gehandeld met dit verbod, met inachtneming van het overwogene onder 3.14, welk verbod van kracht zal zijn tot en met 31 december 2014;
veroordeelt Isla in de aan de zijde van HZC c.s. gerezen proceskosten in eerste aanleg en in het door hen ingestelde hoger beroep H199/09, tot op heden in hoger beroep begroot op NAF. 900,- aan griffierecht, NAF. 272,- aan oproepingskosten en NAF. 15.250,- aan gemachtigdensalaris en in eerste aanleg op NAF. 644,- aan verschotten en NAF. 15.000,- aan gemachtigdensalaris, alsmede in de in eerste aanleg gemaakte kosten van de deskundige ten bedrage van EUR. 35.437,70, en compenseert de kosten van het door Isla ingestelde hoger beroep H200/09 aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, P.E. de Kort en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 12 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.