ECLI:NL:OGHNAA:2009:BN9232

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 109/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning voor vreemdeling door minister van Vreemdelingenzaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om een verblijfsvergunning voor een vreemdeling, ingediend door zijn werkgever. De minister van Vreemdelingenzaken had op 1 november 2007 het verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen. De werkgever en de vreemdeling maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar de minister verklaarde dit bezwaar op 3 juni 2008 ongegrond. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba bevestigde deze beslissing op 5 november 2008, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba oordeelde dat de werkgever niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn bezwaar, omdat hij geen belanghebbende was in de zin van de relevante wetgeving. De vreemdeling beriep zich op artikel 6 van het Europees Verdrag inzake nationaliteit, maar het Hof oordeelde dat deze bepaling geen rechtstreekse werking heeft. Het Hof bevestigde dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor de gevraagde vergunning, maar verklaarde het hoger beroep van de werkgever gegrond. De uitspraak van het Gerecht werd vernietigd voor zover het beroep van de werkgever ongegrond was verklaard, en het Hof verklaarde het bezwaar van de werkgever tegen de afwijzing van de minister gegrond. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de werkgever.

Uitspraak

HLAR 109/08
Datum uitspraak: 18 december 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. […], wonend in Aruba
2. […],
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 5 november 2008 in zaak nr. 2014 van 2008 in het geding tussen:
appellanten
en
de minister van Vreemdelingenzaken.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 1 november 2007 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) een verzoek van [appellant sub 1] (hierna: de werkgever) om [appellant sub 2] (hierna: de vreemdeling) een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 3 juni 2008 heeft de minister het daartegen door de werkgever en de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door de werkgever en de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Hof ingekomen op 17 december 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door N.R. Sneek, werkzaam in dienst van het land, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het Hof overweegt ambtshalve als volgt.
2.1.1. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 oktober 2008 in zaak nr. 272 HLAR 44/08; www.rechtspraak.nl), is bij de beschikking om een vergunning tot tijdelijk verblijf te weigeren slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken.
In dit geval heeft de werkgever uit eigen hoofde tegen de beschikking, waarbij de aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf aan de vreemdeling is afgewezen, bezwaar gemaakt. Deze was echter geen belanghebbende in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) bij die beschikking en de minister heeft het door hem daartegen gemaakte bezwaar dan ook ten onrechte niet deswege niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht heeft dat miskend.
2.2. De vreemdeling betoogt dat het Gerecht, door te overwegen dat artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (hierna: het EVN) geen rechtstreekse werking toekomt, heeft miskend dat de rechtstreekse werking van deze verdragsbepaling in de rechtspraak is aanvaard.
2.2.1. Die verdragsbepaling luidt:
Elke Staat die Partij is, voorziet in zijn nationale wetgeving in de mogelijkheid van naturalisatie van personen die hun wettige en gewone verblijf op zijn grondgebied hebben. Bij het bepalen van de voorwaarden voor naturalisatie voorziet hij niet in een periode van verblijf langer dan tien jaar voorafgaande aan de indiening van het verzoek.
2.2.1. Die bepaling bevat geen norm die voor rechtstreekse toepassing door de rechter vatbaar is. De door de vreemdeling aangehaalde jurisprudentie leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat hierin de rechtstreekse werking van die verdragsbepaling niet is aanvaard. Het betoog faalt.
2.3. De vreemdeling betoogt verder onder meer dat het Gerecht heeft miskend dat de minister bij de beschikking van 3 juni 2008 ten onrechte het gevoerde beleid, vermeld in de Nota Vreemdelingenbeleid van 24 juni 2002 (hierna: de nota), heeft toegepast.
2.3.1. Ingevolge artikel V van de Landsverordening tot wijziging van de Ltu en de Zegelverordening van 28 juni 2006 worden verzoeken om verlening van een vergunning tot verblijf of tot tijdelijk verblijf die na 1 juli 2006 zijn ingediend, behandeld overeenkomstig de op het tijdstip van indiening geldende voorschriften, bij of krachtens de Ltu gesteld.
Nu het verzoek op 6 augustus 2007 is ingediend, is de Ltu, zoals die sinds 1 juli 2006 luidt, van toepassing en niet het volgens de nota gevoerde beleid. Het betoog slaagt. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.3.2. Ingevolge artikel 7, lid 3, van de Ltu draagt de minister zorg dat de periode waarin een persoon met een andere dan de Nederlandse nationaliteit, die in loondienst op grond van een vergunning tot tijdelijk verblijf werkzaam is, aaneengesloten tot Aruba toegelaten is, ten hoogste drie jaar bedraagt.
2.3.3. Niet in geschil is dat de vreemdeling van 18 oktober 2004 tot 18 oktober 2007 krachtens een vergunning tot tijdelijk verblijf hier te lande voor het verrichten van arbeid in loondienst heeft verbleven. Nu de vreemdeling ten tijde van de beschikking van 1 november 2007 drie jaar voor dat doel in Aruba had verbleven, heeft de minister het tegen deze beschikking gemaakte bezwaar terecht ongegrond verklaard. Gelet hierop, heeft het Gerecht het beroep, voor zover door de vreemdeling ingesteld, terecht, zij het op andere gronden, ongegrond verklaard.
2.4. Het hoger beroep is, voor zover ingesteld door de vreemdeling, ongegrond en, voor zover ingesteld door de werkgever, gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep van de werkgever daarbij ongegrond is verklaard, en voor het overige, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het door de werkgever ingestelde beroep gegrond verklaren en de beschikking van 3 juni 2008, voor zover het door de werkgever gemaakte bezwaar daarbij ongegrond is verklaard, vernietigen. Nu de minister het door de werkgever gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren, ziet het Hof aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
2.5. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. Het Hof ziet aanleiding om daarbij een wegingsfactor van 0,25 toe te passen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld door de vreemdeling, ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld door de werkgever, gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, van 5 november 2008 in zaak nr. 2014 van 2008, voor zover het beroep van de werkgever daarbij ongegrond is verklaard;
IV. bevestigt die uitspraak voor het overige;
V. verklaart het bij het Gerecht in die zaak door de werkgever tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 3 juni 2008, kenmerk crv [crv-nummer], ingestelde beroep gegrond;
VI. vernietigt die beschikking, voor zover het door de werkgever tegen de afwijzing gemaakte bezwaar daarbij ongegrond is verklaard;
VII. verklaart dat bezwaar niet-ontvankelijk;
VIII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
IX. veroordeelt de minister van Vreemdelingenzaken tot vergoeding van de bij [appellant sub 1] opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 350,00 (zegge: driehonderd vijftig gulden) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de minister van Vreemdelingenzaken aan [appellant sub 1] te worden betaald;
X. gelast dat het land Aruba aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,00 (zegge: honderd gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,