ECLI:NL:OGHNAA:2009:BN7765

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
9 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
E-101/08-H-124/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatieverplichting na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichting na een echtscheiding tussen een man en een vrouw, beiden woonachtig op Sint Maarten. De man, die eerder verweerder in reconventie was, stelt dat er een afspraak is gemaakt om geen alimentatieverplichting jegens elkaar te hebben. Deze afspraak zou in 2004 zijn gemaakt in aanwezigheid van een kerkleider. Het Hof gaat echter aan dit bewijsaanbod voorbij, omdat de stelling van de man onvoldoende onderbouwd is. De man heeft dit verweer in de eerste aanleg niet gevoerd en heeft geen verklaring gegeven voor het ontbreken van recente en betrouwbare cijfers over de inkomsten van de vrouw.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden over de financiële situatie. De man heeft een maandelijks inkomen van NAF 9.309,-, waaruit hij verschillende lasten moet betalen. De vrouw stelt dat zij een bijstandsuitkering ontvangt en dat haar uitgaven ongeveer € 1.800,- per maand bedragen. Het Hof concludeert dat de vrouw behoefte heeft aan alimentatie, en dat de man het volledige bedrag aan de vrouw moet betalen dat hij volgens de berekeningen overhoudt.

Het Hof vernietigt de bestreden beschikking en veroordeelt de man om met ingang van de maand waarin de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven, maandelijks NAF 300,- aan de vrouw te betalen als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 9 oktober 2009 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Uitspraak

UITSPRAAK: 9 oktober 2009
ZAAKNR. E-101/08-H-124/09
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Beschikking in de zaak van:
[man] (de man),
wonend op Sint Maarten,
voorheen verweerder in reconventie, thans appellant,
gemachtigde: mr. R.A. Groeneveldt,
tegen
[vrouw] (de vrouw),
wonend op Sint Maarten,
voorheen verzoekster in reconventie, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mr. M.N. Hoeve.
1 Het verloop van de procedure
Verwezen wordt naar de op 27 april 2009 onder EJ no. 101/08 tussen partijen uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: GEA). In het dictum van die beschikking is de man veroordeeld om bij vooruitbetaling, voor het eerst in de maand waarin de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand, aan de vrouw te betalen US$ 1.000,- als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud.
Op 8 juni 2009 heeft de man -tijdig- een beroepschrift ingediend. Daarbij heeft hij gemelde beschikking bestreden en gevorderd dat het Hof deze zal vernietigen, en, naar het Hof begrijpt, de door hem te betalen alimentatiebijdrage op nihil zal stellen.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
Op de voor behandeling bepaalde dag zijn partijen en hun gemachtigden ten overstaan van een lid van het Hof verschenen en hebben zij hun standpunten naar voren gebracht en vragen beantwoord.
Partijen hebben tenslotte beschikking gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2 Beoordeling
2.1 De man voert als eerste aan dat partijen in het kader van de boedelverdeling hebben afgesproken geen alimentatieverplichting jegens elkaar te hebben. Die afspraak zou in 2004 zijn gemaakt in aanwezigheid van een kerkleider, genaamd [kerkleider]. De man heeft van deze door de vrouw ontkende stelling bewijs aangeboden.
Het Hof gaat aan dit bewijsaanbod voorbij omdat de stelling van de man onvoldoende onderbouwd is om hem tot bewijs toe te laten. Ten eerste heeft de man dit verweer in eerste aanleg niet gevoerd. Daar heeft hij alleen gesteld dat (de baten van) de gemeenschap op amicale wijze zou(den) zijn verdeeld. Waarom hij dit verweer toen niet heeft gevoerd, is door hem niet uitgelegd. Verder is tijdens de behandeling van het beroep duidelijk geworden dat er geen complete jaarcijfers van de eenmanszaak over de afgelopen jaren waren. De man heeft geen verklaring gegeven waarom de vrouw van elke vorm van alimentatie zou hebben afgezien, terwijl er geen recente betrouwbare cijfers bestonden betreffende haar inkomstenbron. Tenslotte heeft de man geen duidelijke verklaring gegeven waarom, indien er al in 2004 een dergelijke overeenkomst zou zijn gemaakt, de man via de door hem overgelegde brief van het notariskantoor Boekhoudt en Steenman van 15 november 2007 een boedelscheiding voorstelt zonder met enig woord te reppen over een eerder gesloten overeenkomst.
2.2 Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden over de volgende cijfers:
- de man heeft een maandelijks inkomen uit huurinkomsten en loon van NAF. 9.309,-;
- van dit inkomen dient hij per maand te betalen NAF. 3.760,- aan hypotheek en verzekeringen, NAF. 1.440,- aan huur, NAF. 930,- aflossing RBTT, NAF. 900,- voor eten en drinken, NAF. 350,- aan water en licht en NAF. 226,- voor TV- en internetabonnement.
2.3 De vrouw bestrijdt de noodzaak van de schulden op grond waarvan maandelijks aan de WIB NAF. 769,- moet worden afgelost, NAF. 253,- voor de credit card en twee maal NAF. 180,- voor aflossing van het geleende geld waarmee de man nieuwe meubels heeft gekocht. Wat die meubels betreft heeft de vrouw nog specifiek gesteld dat zij alle meubels in het huis heeft laten staan, zodat de man geen nieuwe meubels hoefde te kopen.
2.4 Het Hof stelt voorop dat de vrouw niet heeft betwist dat de man de onder 2.3 genoemde maandelijkse betalingen ook verricht en dat die schulden dus bestaan. Verder is gesteld noch gebleken dat de schulden zodanig van aard zouden zijn dat het door de Hoge Raad onder meer op 11 juli 2008, LJN BD1843 geformuleerde uitgangspunt dat in beginsel alle schulden van invloed zijn op de draagkracht van de onderhoudsplichtige niet van toepassing zou zijn, zodat het Hof bij de berekening alle door de man opgevoerde aflossingen zal meenemen. Dit betekent dat de man maandelijks NAF. 1.089,- overheeft voor kleding, benzine en andere dagelijkse uitgaven. Het Hof begroot deze maandelijkse uitgaven op NAF. 789,- zodat nog NAF. 300,- per maand overblijft.
2.5 De vrouw stelt een “bijstandsuitkering” te genieten van € 565,- netto per maand en verder nog € 400,- te ontvangen van een inwonende dochter, terwijl zij aan uitgaven ongeveer € 1.800,- per maand heeft opgevoerd. Die uitgaven zijn niet, althans onvoldoende gemotiveerd, door de man betwist, zodat vast staat dat de vrouw behoefte heeft aan alimentatie, waarbij het Hof nog opmerkt dat de stelling van de man dat de vrouw werk kan vinden, onvoldoende is onderbouwd. Het Hof ziet geen reden om de man niet het volledige bedrag aan de vrouw te laten betalen dat hij per maand volgens de voorgaande berekeningen overhoudt. Hij zal dan ook worden veroordeeld om aan de vrouw per maand NAF. 300,- te betalen.
2.6 Bovenstaande betekent dat de beschikking waarvan beroep wordt vernietigd en recht zal worden gedaan zoals hierna is bepaald. In het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet het Hof voldoende grond om de proceskosten te compenseren.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
veroordeelt de man om met ingang van de maand waarin de echtscheidingsbeschikking tussen partijen is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand maandelijks aan de vrouw per de eerste van de maand te betalen NAF. 300,- als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en die van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. J.R. Sijmonsma, H.L. Wattel en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 9 oktober 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.