HLAR 046/09
Datum uitspraak: 18 december 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[…], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 11 maart 2009 in zaak nrs. 4370, 4371 en 4372 van 2007 in de gedingen tussen:
de minister van Vreemdelingenzaken.
Bij onderscheiden beschikkingen van 26 april en 14 mei 2007 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) door [appellant] (hierna: de vreemdeling) namens zijn echtgenote onderscheidenlijk minderjarige kinderen gedane verzoeken dezen een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij onderscheiden beschikkingen van 22 november 2007 heeft de minister de daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij faxbericht, bij het Hof ingekomen op 22 april 2009, hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2009, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Zeppenfeldt, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J. Coutinho, advocaat, zijn verschenen.
2.1. Het Hof overweegt, voor zover betreft het beroep van de vreemdeling tegen de beschikking, waarbij de afwijzing van het verzoek tot verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf aan zijn echtgenote in bezwaar is gehandhaafd, ambtshalve als volgt.
Zoals het eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 oktober 2008 in zaak nr. 269 HLAR 41/08; www.rechtspraak.nl), is bij de beschikking om een vergunning tot tijdelijk verblijf te weigeren slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken.
In dit geval heeft de vreemdeling niet namens zijn echtgenote, doch uit eigen hoofde tegen de beschikking van 14 mei 2007, waarbij het verzoek zijn echtgenote een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen is afgewezen, bezwaar gemaakt. Hij was echter geen belanghebbende in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Lar bij die beschikking en de minister heeft het door hem daartegen gemaakte bezwaar dan ook ten onrechte niet deswege niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht heeft dat miskend.
2.2. De vreemdeling betoogt als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige kinderen dat het Gerecht, door te overwegen dat de tegen de beschikkingen van 26 april 2007, waarbij namens zijn minderjarige kinderen gedane verzoeken zijn afgewezen, gemaakte bezwaren terecht ongegrond zijn verklaard, omdat de vreemdeling niet over een geldige verblijfstitel beschikt, heeft miskend dat nog niet onherroepelijk op het verzoek van de vreemdeling om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen is beslist.
2.3. Bij beschikking van 22 juni 2007 heeft de minister dat verzoek afgewezen. Gelet hierop, heeft het Gerecht met juistheid aangenomen dat de vreemdeling ten tijde van de beschikkingen van 22 november 2007 niet over een geldige verblijfstitel beschikte. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is, voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om de echtgenote van de vreemdeling een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen, gegrond en voor het overige ongegrond. De aangevallen uitspraak in zaak nr. 4370 van 2007 dient te worden vernietigd, en die in de zaken nrs. 4371 en 4372 van 2007, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het door de vreemdeling in zaak nr. 4370 van 2007 ingestelde beroep gegrond verklaren en de beschikking van 22 november 2007 met kenmerk DIMAS 2281/2007 vernietigen. Nu de minister het in die zaak door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren, ziet het Hof aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
2.5. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. Het Hof ziet aanleiding om daarbij een wegingsfactor van 0,25 toe te passen.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep, voor zover gericht tegen de uitspraak van 11 maart 2009 in de zaken nrs. 4371 en 4372 van 2007, ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep, voor zover gericht tegen die uitspraak in zaak nr. 4370 van 2007, gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van 11 maart 2009 in die zaak;
IV. bevestigt de uitspraak in de zaken nrs. 4371 en 4372 van 2007;
V. verklaart het bij het Gerecht door de vreemdeling tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 22 november 2007, kenmerk DIMAS 2281/2007, ingestelde beroep gegrond;
VI. vernietigt die beschikking;
VII. verklaart het door de vreemdeling tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 14 mei 2007 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
VIII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
IX. veroordeelt de minister van Vreemdelingenzaken tot vergoeding van de bij [appellant] opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 350,00 (zegge: driehonderd vijftig gulden) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de minister van Vreemdelingenzaken aan [appellant] te worden betaald;
X. gelast dat het land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,00 (zegge: honderd gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,