HLAR 043/09
Datum uitspraak: 18 december 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 4 maart 2009 in zaak nr. 2301 van 2008 in het geding tussen:
de minister van Vreemdelingenzaken.
Bij beschikking van 9 november 2007 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) een verzoek van appellant (hierna: de vreemdeling) om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 28 mei 2008 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Hof ingekomen op 17 maart 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.D. van Wilgen, werkzaam in dienst van het land, is verschenen.
2.1. De vreemdeling betoogt dat het Gerecht, door het door hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij daarbij belang heeft.
2.1.1. De vreemdeling kon tegen de beschikking van 28 mei 2008 beroep instellen bij het Gerecht. Dat de vreemdeling, zoals het Gerecht heeft overwogen, drie jaren krachtens een vergunning tot tijdelijk verblijf hier te lande heeft verbleven, brengt niet met zich dat de vreemdeling geen belang had bij het door hem ingestelde beroep. Nu ook anderszins geen grond bestond om dat te doen, heeft het Gerecht het beroep ten onrechte niet ontvankelijk verklaard.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Hof zal de zaak evenwel niet naar het Gerecht terugverwijzen, nu het bij het Gerecht ingestelde beroep kennelijk ongegrond is. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.3. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van het Hof van 30 mei 2005 in zaak nr. 74 HLAR 44/04), kan, indien na een eerdere beschikking een beschikking van gelijke strekking wordt gegeven, door het instellen van beroep tegen die laatste beschikking niet worden bereikt dat de bestuursrechter die toetst, als ware het de eerste. Dit uitgangspunt geldt niet slechts voor beschikkingen, gegeven naar aanleiding van een nieuw verzoek, maar ook voor beschikkingen op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op verzoek gegeven beschikking. Slechts indien en voor zover aan het verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, dan wel zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen die beschikking, de motivering ervan en de wijze waarop zij tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst, als betrof het een eerste beschikking. Een andere benadering zou te zeer afdoen aan de rechtszekerheid die beoogd is met de bepalingen die het kunnen aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beschikking aan een termijn binden.
2.3.1. Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die na de eerdere beschikking zijn opgekomen of niet vóór deze beschikking konden worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het geven van de eerdere beschikking konden worden geproduceerd.
2.3.2. Het bij de beschikking van 9 november 2007 afgewezen verzoek heeft dezelfde strekking als een door de vreemdeling op 30 oktober 2006 gedaan verzoek, dat de minister bij beschikking van 23 april 2007 heeft afgewezen. Tegen deze laatste beschikking zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat die in rechte onaantastbaar is.
De minister heeft zich in de beschikking van 9 november 2007 op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om terug te komen van de beschikking van 23 april 2007. Aan het bij de beschikking van 9 november 2007 afgewezen verzoek zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, dan wel een wijziging van het recht die tot heroverweging van de beschikking van 9 november 2007 noopten, ten grondslag gelegd. Het door de vreemdeling ingestelde beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 4 maart 2009 in zaak nr. 2301 van 2008;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 28 mei 2008, kenmerk DIMAS 5202/2007, ongegrond;
IV. gelast dat het land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: vijfenzeventig gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,