HLAR 037/09
Datum uitspraak: 18 december 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 25 maart 2009 in zaak nr. 2723 van 2008 in het geding tussen:
de minister van Vreemdelingenzaken.
Bij beschikking van 20 juni 2007 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) een verzoek van appellante (hierna: de vreemdeling) om haar een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 1 juli 2008 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Hof ingekomen op 3 april 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door J.M. Harewood, werkzaam in dienst van het land, is verschenen.
2.1. Voor zover de vreemdeling betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door op degenen die een eerste verzoek om een vergunning tot verblijf vóór 24 juni 2002 hebben ingediend de Landsverordening toelating en uitzetting, zoals deze sinds 1 juli 2006 luidt, niet toe te passen, wordt overwogen dat zij dat in eerste aanleg niet heeft aangevoerd. Omdat het voorts geen punt betreft dat het Gerecht ambtshalve had behoren te onderzoeken, kan dit betoog onder die omstandigheden niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.2. De vreemdeling betoogt verder dat het Gerecht, door te overwegen dat de vergunning tot tijdelijk verblijf terecht is geweigerd, heeft miskend dat de rechtstreekse werking van artikel 6, derde lid, van het Europees verdrag inzake nationaliteit (hierna: het EVN) in de rechtspraak is aanvaard en haar door de afwijzing in strijd met deze verdragsbepaling de mogelijkheid van naturalisatie wordt onthouden.
2.2.1. Artikel 6, lid 3, van het EVN luidt:
Elke Staat die Partij is, voorziet in zijn nationale wetgeving in de mogelijkheid van naturalisatie van personen die hun wettige en gewone verblijf op zijn grondgebied hebben. Bij het bepalen van de voorwaarden voor naturalisatie voorziet hij niet in een periode van verblijf langer dan tien jaar voorafgaande aan de indiening van het verzoek.
2.2.2. Artikel 6, derde lid, van het EVN bevat aldus geen norm die voor rechtstreekse toepassing door de rechter vatbaar is. De door de vreemdeling aangehaalde jurisprudentie leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat hierin de rechtstreekse werking van de verdragsbepaling niet is aanvaard. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,