ECLI:NL:OGHNAA:2009:BN0533
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Hoger beroep
- H.L. Wattel
- R.W.L. Loeb
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzoek verblijfsvergunning en niet-ontvankelijk verklaring door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba
In deze Arubaanse zaak betreft het een hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf niet-ontvankelijk werd verklaard. De vreemdeling had eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf gekregen voor het verrichten van arbeid in loondienst, maar het Gerecht oordeelde dat hij geen belang had bij het beroep. De vreemdeling stelde dat deze beslissing onterecht was, omdat hij wel degelijk belang had bij het beroep, gezien zijn verblijf in Aruba en de omstandigheden van zijn aanvraag.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba oordeelde dat het Gerecht ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het gevoerde beleid rechtvaardigden, dat een verblijf van langer dan drie jaar voor arbeid in loondienst niet was toegestaan. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 18 december 2009, waarbij het Hof de minister van Vreemdelingenzaken verzocht het griffierecht aan de vreemdeling terug te betalen.
De zaak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om goed op de hoogte te zijn van de geldende regelgeving omtrent verblijfsvergunningen en de voorwaarden die aan tijdelijke verblijven zijn verbonden. Het Hof bevestigde dat de vreemdeling, ondanks zijn eerdere verblijf, niet in aanmerking kwam voor een verlenging van zijn vergunning, omdat hij niet voldeed aan de criteria die door de minister waren vastgesteld.