HLAR 003/09
Datum uitspraak: 18 december 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap [...] N.V.,
gevestigd op Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 18 december 2008 in zaak nr. 2006/59 in het geding tussen:
de Sociale Verzekeringsbank.
Bij brief van 9 januari 2003 heeft appellante (hierna: […]) de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) verzocht de haar krachtens de Landsverordening Ziekteverzekering (hierna: LvZv) en de Landsverordening Ongevallenverzekering (hierna: LvOv) over de jaren 1994 en 1995 opgelegde definitieve premieaanslagen in te trekken en de desbetreffende afboekingen terug te geven.
Bij brief van 11 december 2003 heeft […], voor zover thans van belang, bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op dat verzoek.
Bij beschikking van 18 april 2006, voor zover thans van belang, heeft de SVB het verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 18 december 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (hierna: het Gerecht) voor zover thans van belang, het door […] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft […] bij brief, bij het Hof ingekomen op 27 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2009, waar […], vertegenwoordigd door mr. G.J. Bergman, advocaat, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia, werkzaam in haar dienst, zijn verschenen
2.1. […] betoogt dat het Gerecht, door haar niet te volgen in het betoog dat de SVB, door het verzoek af te wijzen, in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, heeft miskend dat de SVB in vergelijkbare gevallen krachtens de LvZv en de LvOv opgelegde definitieve premieaanslagen op verzoek of ambtshalve heeft ingetrokken en dat ten tijde van de brief van 9 januari 2003 met definitieve premieaanslagen placht te doen, ingeval deze meer dan vijf kalenderjaren na afloop van het desbetreffende premiejaar waren vastgesteld.
2.1.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de LvZv en artikel 8, eerste lid, van de LvOv is de werkgever ter zake van de kosten verbonden aan de uitvoering van deze landsverordeningen aan de SVB een premie verschuldigd.
2.1.2. Aan […] zijn krachtens de LvZv en de LvOv over de jaren 1994 en 1995 definitieve premieaanslagen opgelegd. Tegen deze beschikkingen zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat zij in rechte onaantastbaar zijn.
2.1.3. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van het Hof van 30 mei 2005 in zaak nr. 74 HLAR 44/04), kan, indien na een eerdere beschikking een beschikking van gelijke strekking wordt gegeven, door het instellen van beroep tegen die laatste beschikking niet worden bereikt dat de bestuursrechter die toetst, als ware het de eerste. Dit uitgangspunt geldt niet slechts voor beschikkingen, gegeven naar aanleiding van een nieuw verzoek, maar ook voor beschikkingen op een verzoek om terug te komen van een eerder gegeven beschikking. Slechts indien en voor zover aan het verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, dan wel zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen die beschikking, de motivering ervan en de wijze waarop zij tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst, als betrof het een eerste beschikking.
2.1.4. Dat de SVB, als gesteld, in een aantal gevallen in rechte onaantastbare definitieve premieaanslagen, die niet binnen vijf kalenderjaren na afloop van het desbetreffende premiejaar zijn opgelegd, ambtshalve of op verzoek heeft ingetrokken, kan niet aan een juiste wetstoepassing in de weg staan, zodat in een geval als dit het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Ook anderszins geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het Gerecht de SVB ten onrechte niet gehouden heeft geacht aan het verzoek tegemoet te komen.
Het betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,