UITSPRAAK: 19 juni 2009
ZAAKNR.: AR-223/98-H181/05
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
de openbare rechtspersoon het Eilandgebied SINT MAARTEN (hierna het Eilandgebied),
zetelend op Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde, appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigden: mrs. R.F. Gibson jr. en F.H.A. Alberda,
de naamloze vennootschap KREBBERS ASSOCIATES N.V. (hierna Krebbers),
gevestigd op Sint Maarten,
oorspronkelijk eiseres, geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. M.O. Kortenoever,
en
[H.W.],
wonende te Menton, Frankrijk,
oorspronkelijk eiser, geïntimeerde in het principaal appel en appellant in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. E.R. de Vries.
1. Het verdere verloop van de procedure
Voor hetgeen in dit geschil tot dusverre is geschied, wordt verwezen naar hetgeen de Hoge Raad in zijn tussen partijen op 9 mei 2008 gewezen arrest onder het hoofd “1. Het geding in feitelijke instanties” heeft vermeld. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad het tussen partijen op 12 mei 2006 gewezen vonnis van dit Hof vernietigd en het geding naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
Alle drie partijen hebben vervolgens een memorie na cassatie genomen. De memories en daarbij gevoegde producties van Krebbers en [H.W.] zijn gelijkluidend.
Het Eilandgebied heeft vervolgens nog een akte uitlating producties tevens houdende overleggen producties genomen. Nadat Krebbers en [H.W.] hebben meegedeeld niet op de inhoud van die producties te willen reageren, is vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1.1 Gelet op hetgeen de Hoge Raad op 9 mei 2008 in deze zaak heeft overwogen dient het Hof bij het oordeel over de vraag of het Eilandgebied zich onrechtmatig jegens Krebbers en [H.W.] heeft gedragen door niet tijdig het in 1997 door Krebbers en [H.W.] aangepaste verkavelingsplan goed te keuren met opheffing van de door het Eilandgebied opgelegde bouwstop, ervan uit te gaan dat ook zijdens het Eilandgebied eerder dan 13 november 2003 aan het licht is gekomen, dat het bij het gedeelte van het aangepaste verkavelingsplan dat niet voldeed aan de voorwaarden, gesteld in besluit AB 1995 nr. 27, ging om een aantal inmiddels verkochte kavels en dat Krebbers en [H.W.] in de onmogelijkheid verkeerden de grootte van deze kavels te wijzigen.
2.1.2 Krebbers en [H.W.] hebben bij hun memorie na cassatie nog een aantal producties overgelegd. De stelling van het Eilandgebied dat dit niet conform het procesrecht is, wordt niet door het Hof gedeeld. De onderhavige producties passen binnen de grenzen van hetgeen door het Hof na de verwijzing moet worden onderzocht en zijn daarmee toelaatbaar.
2.2 In zijn memorie na cassatie heeft het Eilandgebied onder 29 onder meer aangevoerd dat men pas zeggenschap verliest door overdracht. Die stelling en de mogelijk daaruit voortvloeiende gevolgen behoeven geen beoordeling omdat dit een nieuw verweer betreft. Het Hof gaat er dus vanuit dat na verkoop van een kavel of perceel Krebbers noch [H.W.] in staat waren om de omvang daarvan te wijzigen.
2.3 Het Hof stelt bij de verdere beoordeling voorop dat de hiervoor onder 2.1.1 gestelde vraag moet worden beantwoord vanuit de grondslag van de vordering voor zover daar nog niet onherroepelijk op is beslist. Dit betekent dat enkel nog onderzocht hoeft te worden of het Eilandgebied onrechtmatig heeft gehandeld door handhaving van de bouwstop ondanks het feit dat Krebbers en [H.W.] uiteindelijk de bouwplannen, voor zover mogelijk, hadden aangepast aan de bij de verkavelingsvergunning gestelde eisen. Het betreft hierbij, gelet op de formulering van de vordering, onrechtmatig gedrag dat gepleegd moet zijn voor het instellen van het dit geding inleidend verzoekschrift van 10 juni 1998.
2.4 Gelet op het door het Eilandgebied onder 30 van de memorie na cassatie opgemerkte, spitst het geding wat de percelen betreft zich toe op de percelen A, B, C en D die alle kleiner zijn dan 700m2. Ter zake deze percelen dient de vraag te worden beantwoord welke van deze percelen nog verkaveld konden worden tot een minimale grootte van 700m2 en, als dit niet mogelijk was, of deze onmogelijkheid viel toe te rekenen aan Krebbers en/of [H.W.]. Verder dient, als genoemde vier percelen niet meer tot die minimale grootte te verkavelen waren, de vraag te worden beantwoord vanaf wanneer het Eilandgebied dat wist.
2.5 Uit de kadastrale kaart die is overgelegd als productie 3 bij de door Krebbers op 1 juni 2001 genomen akte, bezien in samenhang met productie 2 en de kaart die is overgelegd bij productie 3B door Krebbers bij het pleidooi van 29 september 2000, blijkt dat perceel A het kadastrale nummer 249/1995 heeft, perceel B 250/1995, perceel C 251/1995 en perceel D 252/1995. Uit de overgelegde kaarten blijkt dat perceel B zodanig is ingeklemd tussen de percelen A en C dat de oppervlakte van B niet kan worden gewijzigd als er geen zeggenschap is over de percelen A en C.
2.6 Perceel A (249/1995) is in dit kader niet van belang: dit perceel is het perceel van mr. [K.] en voor dat perceel was de bouwstop al opgeheven en het Eilandgebied mocht in redelijkheid niet de bouwstop op andere percelen handhaven op de enkele grond dat dit perceel A te klein was.
2.7 Perceel B was in de periode waar het hier om ging niet verkocht, maar kon, aldus Krebbers en [H.W.], niet worden vergroot tot minimaal 700 m2 omdat perceel A en perceel C al waren verkocht voordat het Eilandgebied op 17 augustus 1995 bepaalde dat de percelen minimaal 700m2 moesten zijn. Dat perceel A voor die datum van 17 augustus 1995 al was verkocht en dat het Eilandgebied dat ook wist, staat vast.
Het Eilandgebied erkent dat perceel D in december 1995 was overgedragen maar betwist dat perceel C voor 17 augustus 1995 en/of 17 juni 1997 was verkocht.
Het Eilandgebied betwist verder dat zij in 1997 wist dat de percelen C en D waren verkocht.
Dat perceel C (251/1995) voor 23 juni 1997 is overgedragen, lijkt afgeleid te kunnen worden uit het door Hillside als productie 1 bij antwoord-akte van 23 maart 2001 overgelegde schriftelijke inzage van de Dienst Bewaring van hypotheken, kadaster en scheepsbewijzen Sint Maarten. Op die productie is immers vermeld welke percelen ten name van [H.W.] staan terwijl afzonderlijk is vermeld dat dit verminderd moet worden met onder meer “mbr 251/1995, 502m2”. Genoemde datum van 23 juni 1997 is met de hand bijgeschreven. Het Hof zal Krebbers en [H.W.] in de gelegenheid stellen ter zake de datum van de verkoop bewijs te leveren.
2.8.1.1 Het Hof is van oordeel dat als het Eilandgebied omstreeks juni-juli 1997 wist of had behoren te weten dat perceel B niet tot minimaal 700m2 kon worden vergroot omdat perceel C was verkocht en de percelen C en D evenmin tot minimaal 700m2 konden worden vergroot omdat deze waren verkocht, het Eilandgebied onrechtmatig heeft gehandeld door toen, althans in de periode tot aan het inleidend verzoekschrift, de bouwstop niet op te heffen. De brieven van [x] van 17 juni 1997 (productie 16 inleidend verzoekschrift) en 10 juli 1997 (productie 1 memorie na cassatie zijdens Krebbers en [H.W.]) bevatten wat dit betreft onvoldoende informatie, waarbij het Hof opmerkt dat het voor het Hof bij gebreke van nadere aanduiding niet duidelijk is welke stukken grond in de brief van [x] van 10 juli 1997 worden bedoeld met “de twee lotjes aangegeven met nummer 1, de lotjes gemerkt met nummer 2 en het lotje gemerkt met nummer 3”.
2.8.1.2 Het Eilandgebied heeft pas na cassatie voor het eerst aangevoerd dat het bij de berekening van de mogelijke schade van belang is te weten of er percelen zijn verkocht na 13 april 1995, omdat indien Krebbers en/of [H.W.] tijdens een lopende vergunningsaanvraag kavels verkopen waar die aanvraag betrekking op heeft terwijl daarna een voorwaarde aan de aanvraag wordt verbonden waar voor het tijdstip van indiening van de vergunningsaanvraag nog aan kon worden voldaan, maar daarna niet meer, eventuele schade geheel of gedeeltelijk aan eigen schuld is te wijten. Aan dit nieuwe verweer gaat het Hof voorbij omdat het ontijdig naar voren is gebracht.
2.8.2 In hun memorie na cassatie hebben Krebbers en [H.W.] gesteld bij de indiening van het gewijzigde verkavelingsplan (dus op of omstreeks 17 juni 1997) een toelichting te hebben gegeven aan het toenmalige hoofd van de Eilandsdienst VROM, dhr [hoofd Eilandsdienst]. Die toelichting hield in dat het Krebbers en [H.W.] onmogelijk was om de betrokken percelen aan te passen. In genoemde memorie is door hen uitdrukkelijk bewijs van deze stelling aanboden. Het Hof zal hen toelaten dit bewijs te leveren.
Voor de duidelijkheid merkt het Hof op dat genoemd bewijs van de stelling dat het hen onmogelijk was om de betreffende percelen te vergroten tot minimaal 700 m2 misschien ook valt te halen uit de tot op heden nog niet overgelegde bijlage(n) behorende bij productie 1 van de memorie van cassatie van Krebbers en [H.W.].
2.9 Het ligt voor de hand dat het bewijs van de verkoop van perceel C wordt geleverd door inbreng van de eventuele schriftelijke koopovereenkomst en transportakte. Indien Krebbers en [H.W.] deze overeenkomsten willen inbrengen, dienen zij dat bij de aanvang van het eventuele getuigenverhoor te doen.
2.10 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
alvorens verder te beslissen:
stelt Krebbers en [H.W.] in staat om te bewijzen dat:
- perceel C is verkocht voor 17 juni 1997;
- zij omstreeks 17 juni 1997 een toelichting hebben gegeven aan het toenmalige hoofd van de Eilandsdienst VROM, dhr [hoofd Eilandsdienst], waaruit bleek dat het Krebbers en [H.W.] onmogelijk was om de percelen B, C en D te vergroten tot minimaal 700 m2 dan wel dat het Eilandgebied die onmogelijkheid heeft afgeleid dan wel had kunnen en behoren af te leiden uit de brieven van [x] van 17 juni 1997 en/of 10 juni 1997;
bepaalt dat Krebbers en [H.W.], indien getuigen worden voorgebracht, uiterlijk drie dagen voor het te houden verhoor de griffie van het Hof schriftelijk, met afschrift aan de wederpartij, dienen te laten weten dat getuigen worden voorgebracht met opgave van het aantal getuigen en de namen van de getuigen;
bepaalt dat een eventueel getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van een nader te noemen lid van dit Hof, in het Courthouse te Sint Maarten op 28 augustus 2009 om 13.30 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, G.C.C. Lewin en L.J. de Kerpel-van de Poel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 19 juni 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.