ZAAKNR: AR-2912/07-H-102/09
UITSPRAAK: 8 december 2009
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[R. L.],
wonend in Aruba,
voorheen gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. A.C.G. Bikker.
[J. G.],
wonend in Aruba,
voorheen eiser, thans geïntimeerde,
procederend in persoon (voorheen gemachtigde: mr. W.G.T.M. Kloes)
Partijen worden hierna (ook) [R.L.] en [J.G.] genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA), wordt verwezen naar de tussen partijen gewezen vonnissen van 7 mei 2008 en 29 oktober 2008.
1.2 [R.L.] is in hoger beroep gekomen van voormelde vonnissen door indiening op 8 december 2008 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij afzonderlijke memorie van grieven, ingediend op 13 januari 2009, heeft [R.L.] twee grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [J.G.] alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren, althans diens vordering alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [J.G.] in de kosten.
1.3 [J.G.] heeft geen memorie van antwoord ingediend.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag, 17 november 2009, heeft [R.L.] pleitnotities overgelegd en is [J.G.] akte van niet dienen verleend. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
[R.L.] is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van de vonnissen van 7 mei 2008 en 29 oktober 2008, zodat hij daarin kan worden ontvangen.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1 In de eerste grief wordt erover geklaagd dat het GEA, bij tussenvonnis van 7 mei 2008, een comparitie heeft gelast terwijl daar geen aanleiding voor was, nu op voorhand aannemelijk was, en het een feit is, dat [R.L.] niet de bezitter van de hond in kwestie was.
4.2 Ingevolge artikel 20 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is de rechter bevoegd om in alle gevallen en in elke stand van het geding de persoonlijk verschijning van partijen te gelasten teneinde een vereniging te beproeven indien de zaak hem voor een minnelijke regeling vatbaar schijnt. Ingevolge artikel 177 lid 1 Rv kan de rechter in elke stand van het geding, op verzoek van partijen of ambtshalve, partijen gelasten voor hem te verschijnen tot het geven van inlichten. Hieruit blijkt dat de rechter bij zijn beslissing tot het gelasten van een comparitie, ingeval van een inlichtingencomparitie niet aan enige norm gebonden is, en ingeval van een schikkingscomparitie niet aan enige andere norm gebonden is dan dat de zaak hem voor een minnelijke regeling vatbaar schijnt. De grief kan dus niet slagen en wordt verworpen.
4.3 De tweede grief richt zich tegen de overweging van het GEA, in het eindvonnis van 29 oktober 2008, dat [R.L.] heeft erkend in verband met het ongeval Afl. 10.000,- (inclusief de wettelijke rente) aan [J.G.] verschuldigd te zijn.
4.4 Bij de gedingstukken bevindt zich een proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 23 september 2008 (zoals bevolen bij het tussenvonnis van 7 mei 2008). Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Ik erken in verband met het ongeval tussen mijn hond en [J.G.] Afl. 10.000,- aan [J.G.] schuldig te zijn.
4.5 Gelet op artikel 133 lid 2 Rv had het op de weg van [R.L.] gelegen bij zijn herroeping van deze gerechtelijke erkentenis aan te geven op welke grond of gronden hij de erkentenis wenst te herroepen. Nu hij dat niet heeft gedaan kan zijn grief niet slagen.
4.6 De conclusie luidt dat de vonnissen waarvan beroep zullen worden bevestigd en dat [R.L.], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep van [J.G.] zal worden veroordeeld.
bevestigt de bestreden vonnissen;
veroordeelt [R.L.] in de kosten van de procedure in hoger beroep van [J.G.] en begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, F.J.P. Lock en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Aruba uitgesproken op 8 december 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.