Registratienrs. HAR 54/09
Uitspraak: 24 november [2009] (bij vervroeging)
BESCHIKKING GEGEVEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging ALGEMENE BOND VAN OVERHEIDSPERSONEEL,
zetelend op Curaçao,
verzoekster,
hierna te noemen: ABVO,
gemachtigden: mrs. S.N.E. Inderson en M.C. Vaders,
de naamloze vennootschap CURAÇAO PILOTS ORGANIZATION N.V.,
zetelend op Curaçao,
verweerster,
hierna te noemen: CPO,
gemachtigde: mr. G.A. Pieter.
Het verloop van de procedure
1.1. ABVO heeft bij verzoekschrift, met producties, ingekomen op 22 juli 2009 bij wege van prorogatie een geschil dat zij heeft met CPO omtrent de uitleg van artikel 3.6.8 van de tussen partijen op 12 oktober 2007 tot stand gekomen collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: de cao) aan het Hof voorgelegd.
1.2. CPO heeft geen verweerschrift ingediend.
1.3. Op 27 oktober 2009 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn aan de zijde van ABVO [E.K.], bestuurslid, en [J.G.], vertegenwoordiger der loodsen, alsmede de gemachtigden mr. Inderson en mr. Vaders. Aan de zijde van CPO zijn verschenen [M.R.], manager, en [R.T.], human resource manager, alsmede de gemachtigde mr. Pieter. Door beide partijen zijn vóór de zitting producties ingezonden. De gemachtigden hebben pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
1.4. Partijen hebben om een beschikking gevraagd waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2.1. Artikel 10.5.3 van de cao bepaalt: ‘Indien het geschil binnen drie weken na kennisgeving niet in der minne is opgelost, zal het geschil binnen een maand na het verstrijken van de drie weken door de meest gerede partij bij prorogatie (…) aan het Hof van Justitie worden voorgelegd (…).’
2.2. Volgens CPO heeft ABVO het geschil te laat in prorogatie aan het Hof voorgelegd. Deze stelling gaat niet op. Artikel 10.5.3 sluit niet uit dat meerdere malen een kennisgeving wordt gedaan opdat het geschil in der minne kan worden opgelost en, indien dat niet lukt, de prorogatiemogelijkheid bestaat. Na de eerste kennisgeving van het geschil door [J.G.], is laatstelijk getracht in de eerste helft van 2009 het geschil in der minne op te lossen, hetgeen heeft geleid tot de brief van de Eilandsbemiddelaar van 23 juni 2009 waarin de impasse wordt geconstateerd.
3.1. Partijen verschillen van mening omtrent de uitleg van artikel 3.6.8 van de cao, luidende: ‘Indien een medewerker op een roostervrije dag of op feestdagen in opdracht van werkgeefster werkzaamheden verricht krijgt de medewerker een vrije dag terug.’ De bepaling is in concept voorgesteld door ABVO zonder toelichting (als artikel 3.5.9; productie B van ABVO, ingebracht bij faxbrief van 26 oktober 2009). Niet gebleken is dat omtrent de bepaling een discussie heeft plaatsgevonden.
3.2. Volgens ABVO is deze bepaling ook toepasselijk indien een medewerker is ingeroosterd op een feestdag, volgens CPO niet.
3.3. Nu een voor derden kenbare toelichting op de CAO ontbreekt, zijn bij de uitleg van voornoemde bepaling de bewoordingen waarin deze bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de onderhavige bepaling is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 11 april 2003, NJ 2003, 430).
3.4. Naar het oordeel van het Hof is artikel 3.6.8 niet toepasselijk indien de desbetreffende medewerker op een feestdag is ingeroosterd. Immers, is de medewerker ingeroosterd dan verliest hij of zij geen vrije dag en is voor een ‘terug’ krijgen (bewoording van de bepaling) geen plaats.
3.5. Deze uitleg is ook de meest aannemelijke. De uitleg van ABVO zou leiden tot een substantiële uitbreiding van vrije dagen met alle – onder meer financiële – consequenties van dien. Niet weersproken is dat de uitleg van CPO, die door het Hof wordt gevolgd, spoort met de bestaande praktijk toen de cao werd gesloten, terwijl het de bedoeling was bij die praktijk aan te sluiten (producties CPO, ingebracht bij faxbrief van 22 oktober 2009). Voorts wordt in de uitleg van ABVO tussen werknemers die overeenkomstig artikel 3.3 niet zijn ingeroosterd op een feestdag maar bij uitzondering wel zijn opgeroepen en werknemers die wel zijn ingeroosterd op een feestdag geen verschil meer gemaakt, terwijl het voor de hand ligt om wel verschil te maken zodat de opgeroepen medewerkers genoegdoening krijgen voor het feit dat zij alsnog moeten werken op een dag waarop zij niet ingeroosterd stonden.
3.6. Of, mede gelet op artikel 3.6.4 (‘werken op de feestdagen’), uit de woorden ‘in opdracht van’ in artikel 3.6.8 kan worden afgeleid dat het gaat om overuren (artikel 1.1 onder 13), zoals door CPO betoogd, kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.
3.7. Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.
Het Hof verklaart voor recht dat artikel 3.6.8 van de cao niet van toepassing is indien een medewerker op een feestdag is ingeroosterd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2010 op Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.