ECLI:NL:OGHNAA:2009:BK9082

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EJ 176/08 (v/h KG 192/07) - H. 156/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rekening en verantwoording in meerderjarigenbewind na overlijden moeder

In deze procedure staat de rekening en verantwoording ter zake van het meerderjarigenbewind over het vermogen van de moeder van de partijen centraal. Dit bewind eindigde op 1 augustus 2007 door het overlijden van de moeder. De procedure betreft de aflegging van de rekening en verantwoording aan de erfgenamen, waarbij in deze zaak slechts drie van de erfgenamen betrokken zijn. De appellanten, [M.L.] en [N.L.], hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, waarin de rekening en verantwoording door de gewezen bewindvoerder, [E.L.], werd goedgekeurd. De appellanten hebben dertien grieven aangevoerd in hun memorie van grieven, terwijl [E.L.] het hoger beroep bestreed en incidenteel hoger beroep instelde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2009 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat de gronden van het hoger beroep niet tijdig zijn ingediend, maar dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de appellanten. Het Hof heeft de zaak in volle omvang beoordeeld en geconcludeerd dat de bestreden beschikking vernietigd moet worden. Partijen hebben ter zitting afgesproken om de onderhavige appellen niet voort te zetten, maar in plaats daarvan een verdeling van de boedel te initiëren, waarbij alle erfgenamen betrokken zullen zijn.

Het Hof heeft in zijn beslissing de kosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door de rechters J. de Boer, G.C.C. Lewin en P. E. de Kort en is openbaar uitgesproken op 24 november 2009 op Curaçao.

Uitspraak

Registratienrs. EJ 176/08 (v/h KG 192/07) - H. 156/09
Uitspraak: 24 november 2009
BESCHIKKING GEGEVEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
in de zaak van:
1. [M.L.], wonende op Curaçao,
2. [N.L.], wonende in Nederland
oorspronkelijk verzoekers, thans appellanten,
gemachtigde: de heer A. Moenir-Alam,
tegen
[E.L.], wonende op Curaçao,
in hoedanigheid van gewezen bewindvoerder in het bewind als bedoeld in titel 19 van boek 1 BW over het vermogen van wijlen [V.P.], de moeder van haar en van appellanten,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P. van de Laarschot.
Partijen worden hierna aangeduid met enerzijds [M.L.] en [N.L.] en anderzijds [E.L.].
Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met EJ nummer 176 van 2008 gegeven en op 2 februari 2009 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2. [M.L.] en [N.L.] zijn bij beroepschrift, aangeduid als ‘akte van hoger beroep’, ingekomen op 13 maart 2009, in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. In een op 15 april 2009 ingekomen ‘memorie van grieven’ hebben zij dertien grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd overeenkomstig het slot van dit stuk.
1.3. [E.L.] heeft in een verweerschrift, aangeduid als ‘memorie van antwoord’, het hoger beroep bestreden, zelf incidenteel hoger beroep ingesteld en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de door haar afgelegde rekening en verantwoording volledig zal goedkeuren met inachtneming van haar bezwaren, kosten rechtens.
1.4. Op 3 november 2009 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij beide partijen, vergezeld van hun gemachtigden, zijn verschenen. Door de gemachtigde van [M.L.] en [N.L.] is een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.5. Het Hof heeft op die zitting bepaald dat heden een beschikking zal worden uitgesproken.
2. De gronden van het hoger beroep
De gronden van het hoger beroep zijn niet vervat in het beroepschrift, zoals artikel 429o lid 1 jo art. 429d lid 1 Rv voorschrijft, maar pas na afloop van de beroepstermijn. Dit leidt echter niet tot niet-ontvankelijkheid van [M.L.] en [N.L.] in hun hoger beroep. Doordat zij bevoegd en niet verplicht zijn middelen voor te dragen (art. 429o lid 1, laatste zin, Rv), is door het hoger beroep de zaak in beginsel in volle omvang aan het oordeel van het Hof als appelrechter onderworpen. Hoewel het pleidooi of de pleitnota in dit geval niet kan dienen als een toelichting op de middelen (gronden) van het hoger beroep (hier: de ‘memorie van grieven’), moet de appellant gelegenheid worden gegeven de door hem in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren toe te lichten, te verbeteren en aan te vullen met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Met nieuwe, voor het eerst bij pleidooi aangevoerde feiten mag de rechter rekening houden als de wederpartij deze feiten erkent of aanvaardt dat deze feiten in de rechtsstrijd worden betrokken. Ingeval de wederpartij dit niet aanvaardt, kan de rechter deze feiten terzijde laten op grond dat de wederpartij daarop niet meer voldoende heeft kunnen reageren (vgl. ten aanzien van de AR-procedure: HR 10 november 2000, NJ 2001, 301, Pitt v. Van Frederici en HR 23 februari 2007, NJ 2007, 133, Manoth v. Arts). In casu heeft [E.L.] geen bezwaar gemaakt tegen het feit dat de gronden tardief zijn aangevoerd.
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze procedure om de rekening en verantwoording ter zake van het meerderjarigenbewind over het vermogen van de moeder van partijen, welk bewind op 1 augustus 2007 wegens het overlijden van de moeder is geëindigd. Artikel 1:445 lid 1 BW bepaalt dat de rekening en verantwoording ten overstaan van de rechter wordt afgelegd aan de opvolgers van de rechthebbendende, dus aan alle erfgenamen (zie ook de schakelbepaling artikel 1:374 BW in verbinding met de artikelen 1:372-377 BW in verbinding met de artikelen 771-776 Rv).
3.2. In de onderhavige procedure zijn echter maar drie van de erfgenamen betrokken. Ter zitting is medegedeeld dat de overleden moeder acht kinderen had waarvan één is vooroverleden zonder kinderen achter te laten. De moeder is gehuwd geweest met Minguel Arcangel Leocaria (overleden op 21 februari 1992; echtscheidingsdatum: 13 februari 1975) en met Filix (ook bekend als Felix) José Alexander (overleden op 13 mei 2004). Kennelijk was de moeder beide keren gehuwd in gemeenschap van goederen en zijn de door de ontbinding van de huwelijken ontbonden huwelijksgemeenschappen nimmer verdeeld. Kennelijk hadden de twee gewezen echtgenoten geen kinderen die niet ook kind zijn van de moeder.
3.3. Een rekening en verantwoording als in de onderhavige procedure aan de orde hoeft niet in alle gevallen zekerheid te geven over de precieze omvang van het vermogen van de rechthebbende. Indien het twijfelachtig is of een bepaald goed tot de boedel behoort, kan de bewindvoerder die twijfel in stand laten, aangenomen dat zulks niet gaat ten koste van een goed bewind, in het bijzonder niet ten koste van de verzorging van de rechthebbende. In het kader van een verdeling ligt het anders. In elk geval kan een erfgenaam niet gedwongen blijven in een onverdeelde boedel te blijven (artikel 3:178 BW), ieder der erfgenamen kan vorderen dat een verdeling aanvangt met een boedelbeschrijving (artikel 3:194 lid 1 BW in verbinding met de artikelen 671-675 Rv) en elke erfgenaam kan verlangen dat alle gemeenschappelijke goederen in de verdeling worden begrepen (artikel 3:179 lid 1 BW).
3.4. In casu zijn geen van beide partijen tevreden met de bestreden beschikking. Ter zitting in hoger beroep hebben zij beide het Hof gevraagd deze te vernietigen. Het Hof zal daartoe overgaan.
3.5. Voorts hebben partijen ter zitting in hoger beroep afgesproken de onderhavige appellen niet voort te zetten maar in plaats daarvan een verdeling te initiëren, waarbij alle erfgenamen betrokken zullen zijn.
3.6. Wellicht kunnen de erfgenamen een partiële verdeling overeenkomen ten aanzien van goederen waarover geen geschil bestaat (artikel 3:179 lid 1 BW in verbinding met artikel 680 Rv). In elk geval kan elk der erfgenamen de scheiding van de gehele gemeenschap, bij gedeelten naar gelang deze voor verdeling vatbaar zijn, vorderen (HR 21 oktober 1892, W 6255; Parl. Gesch. NBW, Boek 3, p. 609).
3.7. Voor zover erfgenamen niet meewerken, kan door de rechter een onzijdig persoon worden benoemd die hen vertegenwoordigt (artikel 3:181 BW). De rechter kan eventueel ten aanzien van de goederen waarover geschil bestaat de wijze van verdeling bepalen of zelf deze goederen verdelen (artikel 3:185 BW in verbinding met de artikelen 677-680 Rv). Hierbij laat artikel 3:185 lid 1 slot BW de rechter een zekere vrijheid van handelen.
3.8. Ieder der erfgenamen kan bij de verdeling verlangen dat op het aandeel van een andere erfgenaam wordt toegerekend hetgeen deze aan de gemeenschap verschuldigd is (artikel 3:184 BW). Geschillen terzake kunnen eventueel aan de rechter worden voorgelegd.
3.9. In de uitkomst van de procedure en de verwantschap tussen partijen ziet het Hof reden de kosten te compenseren.
4. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking;
- verstaat dat niet langer op de over en weer gedane verzoeken behoeft te worden beslist;
- compenseert de proceskosten in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en P. E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2009 op Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.