ECLI:NL:OGHNAA:2009:BK3964

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 327/2008 - H-63/2009
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststellingsovereenkomst na echtscheiding met betrekking tot de verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao. De partijen, die in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest, zijn op 31 augustus 2004 van echt gescheiden, met inschrijving van de echtscheiding op 11 november 2004. Na de echtscheiding hebben zij een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap hebben geregeld. De man is van mening dat hij niet gebonden is aan deze overeenkomst, omdat er onvoorziene omstandigheden zijn die wijziging van de overeenkomst rechtvaardigen. Het Hof oordeelt echter dat de man gebonden is aan de afspraken in de vaststellingsovereenkomst en dat er geen sprake is van onvoorziene omstandigheden die een wijziging van de overeenkomst rechtvaardigen. Het Hof bevestigt het vonnis van het GEA, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, en compenseert de proceskosten in beide instanties. De uitspraak is gedaan op 27 oktober 2009.

Uitspraak

UITSPRAAK: 27 oktober 2009 HLW
ZAAKNRS: AR 327/2008 - H-63/2009
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
[man],
wonende op Curaçao,
eerst eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. F. Pais-Fruchter,
tegen
[vrouw],
wonende op Curaçao,
eerst gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.C. Vaders.
Partijen worden hierna aangeduid als “de man” en “de vrouw”.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 3 november 2008. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. De man is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door indiening op 11 december 2008 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 21 januari 2009 ingekomen memorie van grieven heeft hij drie grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en zijn vordering alsnog zal toewijzen en hem zal toelaten kosteloos te procederen, kosten rechtens.
1.3. De vrouw heeft een memorie van antwoord ingediend, waarin zij de grieven heeft bestreden, verzocht om toestemming tot kosteloos procederen en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
1.4. Op de voor uitlating pleidooi bepaalde dag is de man niet verschenen en heeft de vrouw te kennen gegeven dat zij afziet van pleidooi. Vervolgens is vonnis gevraagd.
De uitspraak daarvan is nader bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de man daarin kan worden ontvangen.
3. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1. Uit de overgelegde bewijzen van onvermogen blijkt genoegzaam dat zowel de man als de vrouw niet in staat is om de proceskosten te betalen. Hun verzoeken om kosteloos te mogen procederen worden derhalve toegestaan.
4.2. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers op 11 november 2004. De vrouw is blijven wonen in de voormalige echtelijke woning te [adres]. Deze woning is gebouwd op huurgrond, die op naam staat van [L.], een zuster van de man. In deze procedure vordert de man verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, die volgens zijn opgave bestaat uit voormelde woning en het aandeel van de vrouw in een onverdeelde nalatenschap, bestaande uit een terrein te Stenen Koraal, dat aan de erven [S.] toebehoort.
4.3. Het GEA heeft de vordering afgewezen, kort gezegd omdat partijen in februari 2007 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarin zij hebben beschreven welke vermogensbestanddelen tot de boedel behoren en dienaangaande de verdeling hebben vastgesteld, zodat de man daarop niet eenzijdig kan terugkomen, en dat van onvoorziene omstandigheden geen sprake is zodat de gevolgen van de overeenkomst ook niet op die grond kunnen worden gewijzigd. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
4.4. In de toelichting op grief 1 stelt de man dat partijen bij de echtscheiding zijn overeengekomen dat de vrouw in de woning zou mogen wonen totdat besloten zou worden de woning te verkopen en de kooppenningen te delen dan wel hij haar zou uitkopen, aangezien de woning op het terrein van zijn familie was gebouwd en rondom het terrein zijn zussen, broers, neven en nichten wonen. Volgens hem zijn partijen nooit overeengekomen en was het ook nooit de bedoeling dat de woning aan de vrouw zou worden toegescheiden om niet. Hij vermeldt verder dat de vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen nadat de vrouw geheel ten onrechte beslag had gelegd op zijn pensioengelden bij Orco en Vidanova omdat hij in december 2006 pensioengerechtigd werd. Die overeenkomst had naar zijn zeggen enkel betrekking op de pensioengelden en het spaargeld. In de toelichting op grief 2 voegt hij daaraan toe dat beide partijen in maart/april 2007 een taxateur hebben ingeschakeld om de woning te taxeren. In zijn visie blijkt daaruit dat beide partijen wisten dat de woning eventueel zou worden verkocht of dat de een de ander zou uitkopen. Hij bestrijdt daarom dat hij eenzijdig op de gemaakte afspraken is teruggekomen. De vrouw handhaaft daartegenover haar standpunt dat bij de vaststellingsovereenkomst een finale verdeling van de goederengemeenschap is vastgesteld, waarbij ook bindende afspraken over de woning zijn gemaakt, en dat de man daarom niet nu alsnog een andere verdeling kan vorderen.
4.5. De vaststellingsovereenkomst, die de vrouw op 1 februari 2007 en de man op 5 februari 2007 heeft ondertekend, houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“Overwegende dat:
- partijen op 31 augustus 2004 van echt zijn gescheiden en dat de echtscheiding op 11 november 2004 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand te Curaçao;
- partijen destijds zijn overeengekomen dat bij pensionering van de man de verdeling van de te ontbinden huwelijksgoederengemeenschap zou plaats vinden;
- het partijen thans geraden voorkomt om de verdeling in onderling goedvinden te regelen.
Komen partijen thans als volgt overeen:
artikel 1: boedelbeschrijving
1. Als beschrijving van de boedel wordt aangehouden de hierna volgende vermogensbestanddelen:
- de voormalige echtelijke woning gelegen op huurgrond, plaatselijk bekend als [adres];
- De spaarrekening bij de Orco Bank per datum november 2004;
- De pensioenrechten opgebouwd door de man gedurende de huwelijksjaren;
- De inboedel van de woning te [adres].
artikel 2: de voormalige echtelijke woning
1. De voormalige echtelijke woning is gebouwd op huurgrond en de huurrechten ter zake zijn door het eilandgebied verleend aan mevr. [L.]. Volgens Antilliaanse rechtspraak moet in beginsel worden aangenomen dat de bouwer van een opstal op huurgrond jegens de verhuurder van de grond recht heeft op een vergoeding voor de opstallen die met instemming van de verhuurder zijn gebouwd.
2. Partijen zijn overeengekomen dat de vrouw in de voormalige echtelijke woning mag blijven wonen zonder gehouden te zijn aan de man een huurvergoeding te betalen voor zijn aandeel in de woning. Echter, mocht de gerechtigde tot de huurgrond de woning eventueel in de toekomst zelf willen verwerven - en afrekenen met de vrouw tegen de waarde van de opstallen in het economisch verkeer, e.e.a. zoals hier te lande te doen gebruikelijk -, dan zal de waarde van de woning vastgesteld worden door een deskundige en de man zal zijnerzijds gehouden zijn om alle medewerking te verlenen alsook te zorgen dat aan de vrouw 50% van de economische waarde van de woning wordt uitgekeerd. De vrouw zal derhalve in staat worden geacht t.z.t. vervangende woonruimte te zoeken en te kunnen betrekken. De man zal zijnerzijds echter nalaten aan te dringen op verkoop van de woning noch zal hij toescheiding eisen van de woning aan hemzelf. Mocht de vrouw echter te kennen geven haar aandeel in de woning te willen verkopen, dan zal het de man vrij staan het aandeel van de vrouw over te kopen vermits de gerechtigde tot de huurgrond haar toestemming daartoe verleent.
3. (…)
artikel 3: overige activa en passiva
(…)
artikel 4: overige goederen
(…)
artikel 5: finale kwijting
1. Partijen verklaren behoudens het vorenstaande niets meer van elkaar te vorderen te hebben en verlenen elkaar hierbij voor het overige over een weer algehele en finale kwijting.”
4.6. De tekst van de vaststellingsovereenkomst, zoals hiervoor weergegeven, houdt onmiskenbaar een alles omvattende regeling voor de verdeling van de gemeenschap in. In de considerans is uitdrukkelijk vermeld dat partijen tot verdeling wensten te komen, zonder dat daarbij enige beperking is aangebracht of enig voorbehoud is gemaakt. In het vervolg van de overeenkomst is uitputtend omschreven wat tot de te verdelen boedel behoort en op welke wijze de verdeling daarvan zou geschieden. Ook de aanspraken van partijen in verband met de voormalige echtelijke woning zijn daarin volledig geregeld. Met de bepaling inzake finale kwijting is tenslotte expliciet tot uitdrukking gebracht dat partijen, behoudens de uitvoering van de gemaakte afspraken, niets meer van elkaar te vorderen hebben. De bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst bieden al met al geen aanknopingspunt voor de stelling van de man dat de overeenkomst alleen ziet op (de verdeling van) het pensioen en spaargeld. Dat de pensionering van de man (en het daarmee tot uitkering komen van de pensioengelden) de aanleiding vormde voor de vaststellingsovereenkomst, sluit ook geenszins uit dat partijen, eenmaal tot elkaar gekomen, alle zaken rondom de verdeling hebben willen regelen. Dat de man, zoals hij stelt, onder druk van het door de vrouw op de pensioengelden gelegde beslag de overeenkomst heeft gesloten, behoeft evenmin te betekenen dat de regeling die partijen hebben bereikt slechts daarop betrekking heeft. Andere feiten of omstandigheden, op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de vrouw redelijkerwijs niet de door haar bepleite uitleg aan de overeenkomst mag geven, heeft de man niet gesteld en zijn het Hof ook niet gebleken.
4.7. De in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken houden mede gelet op de bewoordingen daarvan, wat de woning betreft, in dat de vrouw deze kosteloos mag blijven bewonen totdat de gerechtigde tot de huurgrond (de zus van de man) de woning zou willen verwerven, in welk geval de vrouw de helft van de door een deskundige te bepalen waarde van de opstal uitgekeerd krijgt, of totdat de vrouw zelf haar aandeel in de woning zou willen verkopen. De man heeft zijn aandeel in de waarde van de opstal niet prijsgegeven, maar heeft wel afstand gedaan van zijn bevoegdheid om zijnerzijds de verdeling daarvan te bevorderen. Uit het feit dat de vrouw kort na het sluiten van de overeenkomst, in reactie op de taxatie die de man had laten verrichten, zelf ook een taxatie van de woning heeft laten doen, kan niet worden afgeleid dat zij ervan uitging dat de man wel die bevoegdheid had. De vrouw geeft voor die taxatie immers een andere plausibele verklaring, namelijk dat zij vanwege alle problemen wilde weten wat de woning waard was, om zo haar positie te kunnen bepalen. Ook overigens is niet gebleken dat partijen de door de man voorgestane uitleg van de vaststellingsovereenkomst hebben bedoeld.
4.8. Ondanks de door de man aangevoerde feiten en omstandigheden acht het Hof hem dus, net als het GEA, gebonden aan de afspraken in de vaststellingsovereenkomst met voormelde inhoud. Aan het bewijsaanbod dat de man in hoger beroep heeft gedaan, gaat het Hof voorbij, voor zover het op die feiten en omstandigheden betrekking heeft als niet ter zake dienende en voor het overige als onvoldoende gespecificeerd. De grieven 1 en 2, die deze kwestie aan de orde stellen, falen.
4.9. Met grief 3 keert de man zich tegen het oordeel van het GEA dat van onvoorziene omstandigheden geen sprake is. Hij voert daarbij aan dat het door de rugoperatie die hij heeft ondergaan voor hem onmogelijk is geworden klusjes aan te nemen en uit te voeren, zoals hij had gehoopt te kunnen doen, dat hij weer is getrouwd en nu met zijn nieuwe vrouw in een appartement woont waarvoor hij NAF 600,- per maand moet betalen, en dat de vrouw ook is gaan samenwonen maar geen huurlasten heeft, terwijl zij gewoon is blijven werken en thans AOV en de helft van het pensioen van de man naast haar maandloon ontvangt. Hij benadrukt dat de vrouw dus een veel betere inkomenspositie dan hij heeft, waarbij zij geen huur voor de woning betaalt terwijl deze voor de helft van hem is.
4.10. Naar het oordeel van het Hof is hierbij echter geen sprake van omstandigheden waarin de regeling niet of onvoldoende voorziet. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat, zoals de man zelf heeft gesteld, hij in januari 2007 met pensioen moest gaan om een zware rugoperatie in Colombia te ondergaan, waardoor hij niet langer in staat was in dienst te blijven en ook geen andere werkzaamheden meer kon uitvoeren zoals hij vroeger placht te doen. Die omstandigheid deed zich derhalve al vóór het sluiten van de vaststellingsovereenkomst voor. De gevolgen daarvan voor zijn inkomenspositie kunnen niet als onvoorzien worden beschouwd. De overige omstandigheden die de man noemt, zijn evenmin van dien aard dat partijen daarmee bij het sluiten van de overeenkomst geen rekening hebben kunnen houden. Voor een wijziging of buiten werking stelling van de overeengekomen regeling ziet het Hof daarom, evenals het GEA, onvoldoende grond. Evenmin kan worden gezegd dat toepassing van deze regeling in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Ook in dat opzicht bestaat er dus geen beletsel om de man aan deze regeling gebonden te achten.
Het bewijsaanbod van de man wordt ook op dit punt als niet ter zake dienende gepasseerd. De conclusie is dat ook grief 3 faalt.
4.11. Nu de grieven ongegrond zijn en het Hof ambtshalve geen bezwaren heeft, zal het bestreden vonnis worden bevestigd, behoudens de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling. Aangezien partijen voormalige echtelieden zijn, zal het Hof bepalen dat de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.
BESLISSING:
Het Hof:
- verleent beide partijen toelating om kosteloos te procederen;
- bevestigt het vonnis waarvan beroep, behoudens de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling;
- compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, H.L. Wattel en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 27 oktober 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.