ECLI:NL:OGHNAA:2009:BK2813

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
5 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H 136/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en illegaal vuurwapenbezit met beroep op noodweer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling en illegaal vuurwapenbezit. De verdachte, geboren op Curaçao, heeft op 11 december 2008 een confrontatie gehad met het slachtoffer, waarbij hij met een mes heeft gestoken. De verdachte rende weg voor het slachtoffer, die hem met een bezemsteel bedreigde. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte het slachtoffer meermalen gestoken, maar het Hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer. De patholoog-anatoom heeft verklaard dat de steekwonden en schotwonden de belangrijkste doodsoorzaken waren, maar het Hof heeft niet bewezen geacht dat deze door de verdachte zijn veroorzaakt. De verdachte is vrijgesproken van doodslag, maar is wel veroordeeld voor mishandeling met een wapen en illegaal vuurwapenbezit. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, wat heeft geleid tot strafvermindering. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Het Hof heeft ook vastgesteld dat de verdachte onterecht preventief is vastgehouden zonder rechterlijk bevel, wat een schending van zijn rechten opleverde, maar dit heeft niet geleid tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De uitspraak is gedaan op 5 november 2009.

Uitspraak

Zaaknummer: H 136/09
Parketnummer: 500.01302/08
Uitspraak: 5 november 2009
Verstek
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in het hoger beroep tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: GEA), van 10 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op Curaçao op 13 februari 1986,
wonende op Curaçao, [adres].
<u>Het onderzoek van de zaak</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 22 april 2009 en 27 mei 2009, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen (het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 mei 2009 is kennelijk abusievelijk eveneens gedateerd 22 april 2009), alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 22 oktober 2009 op Curaçao.
De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend. Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen de raadsvrouw van de verdachte mr. M.C. Vaders naar voren heeft gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van doodslag en verboden vuurwapenbezit een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren wordt opgelegd, met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van voorarrest.
<u>De tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen staat vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg, zoals gewijzigd ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 april 2009. Van deze dagvaarding en wijziging zijn fotokopieën aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof zich daarmee niet verenigt.
<u>De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie</u>
De termijn van het bevel gevangenhouding van de verdachte is geëxpireerd op 26 maart 2009. Op 18 juni 2009 heeft het Hof de onmiddellijke invrijheidsstelling gelast. In de tussengelegen periode is de verdachte van zijn vrijheid beroofd geweest, zonder dat daaraan een rechterlijk bevel ten grondslag lag. In zoverre is sprake van een schending van het nationale recht en ook van artikel 5 EVRM.
Aannemelijk is geworden dat de officier van justitie voornemens was om de zaak in eerste aanleg inhoudelijk te laten behandelen vóór de expiratie van de termijn van het bevel gevangenhouding, maar daarna de behandeling op een andere datum heeft gepland omdat het dossier nog niet gereed was, waarna door een communicatiestoornis binnen het parket abusievelijk is verzuimd een vordering verlenging gevangenhouding in te dienen.
Toen de officier van justitie hiervan op de hoogte raakte, heeft hij de verdachte niet onmiddellijk in vrijheid doen stellen, maar getracht middels een vordering ex artikel 413 lid 1 en 3 Sv het verzuim te doen herstellen. Niet aannemelijk is geworden dat de officier van justitie zich eerder dan op 17 juni 2009 realiseerde dat geen sprake meer was van een geldend bevel tot voorlopige hechtenis.
De hiervoor geschetste gang van zaken brengt niet mee dat in enig opzicht is tekortgedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Ook overigens is de verdachte door deze gang van zaken, gelet op hetgeen hierna bij de strafmotivering wordt overwogen, niet zozeer in zijn belangen geschaad dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie een passende reactie zou zijn.
Het daartoe strekkende verweer wordt dus verworpen.
<u>Vrijspraak</u>
Het Hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en subsidiair aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Ter toelichting diene het volgende.
Aannemelijk is geworden dat, nadat de confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer waarover de verdachte heeft verklaard, was geëindigd en het slachtoffer zich had begeven naar een in aanbouw zijnde woning op enige afstand van de plaats van de bedoelde confrontatie, een tweede gebeurtenis heeft plaatsgehad waarbij opnieuw geweld tegen het slachtoffer is gebruikt. De in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen inschotverwondingen en het sporenbeeld wijzen daarop. Ook is aannemelijk geworden dat de verdachte na de confrontatie waarover hij heeft verklaard, is weggegaan. Er zijn voorts getuigenverklaringen die erop kunnen duiden dat bij de tweede gebeurtenis meer personen betrokken waren. Er is geen bewijs dat de verdachte betrokken was bij de tweede gebeurtenis.
Het sectierapport omschrijft verwonding T, in de elleboogsplooi van de rechterarm, als een scherprandige huidperforatie door het spierweefsel tot op het bot van circa 12 bij 6 cm. Deze verwonding is ook te zien op (onder meer) foto 80 van het proces-verbaal van de technische recherche. Mede gelet op een vergelijking van deze verwonding met de andere verwondingen, zoals deze zijn omschreven in het sectierapport en gefotografeerd in het proces-verbaal van de technische recherche, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat deze verwonding is toegebracht met een ander wapen dan het mes dat de verdachte naar eigen zeggen heeft gebruikt bij de door hem beschreven confrontatie met het slachtoffer. Dat andere wapen kan zijn gebruikt bij de tweede gebeurtenis.
Daarom is niet bewezen dat de verdachte deze verwonding heeft toegebracht. Evenmin is bewezen dat de verdachte het slachtoffer in de buik heeft geschoten.
In aanmerking genomen dat volgens de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de patholoog-anatoom de steekwond in de arm en de schotwond in de buik de (belangrijkste) doodsoorzaken waren, brengt dit mee dat niet is bewezen dat de dood van het slachtoffer is veroorzaakt door gedragingen van de verdachte. Ook is niet bewezen dat het door de verdachte gebruikte geweld zwaar letsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt.
<u>De bewezenverklaring</u>
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer subsidiair en onder 2 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
dat hij op 11 december 2008, op Curaçao, met gebruikmaking van wapens als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 der Wapenverordening 1931, opzettelijk pijn en letsel <i>heeft</i> toegebracht aan [slachtoffer], immers heeft verdachte die [slachtoffer] <i>meermalen</i> in het lichaam gestoken met een mes, waardoor die [slachtoffer] steekverwondingen heeft opgelopen;
2. dat hij op 29 december 2008 te Curaçao een revolver en 6 patronen van het type Winchester 38 SPL voorhanden heeft gehad.
Kennelijke schrijffouten in de tenlastelegging zijn verbeterd gelezen (<i>cursief</i>). De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is naar het oordeel van het Hof niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
<u>De bewijsmiddelen</u>
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezene heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen indien het Hof dat nodig acht later in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
<u>De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte</u>
Het bewezene levert op:
1. meer subsidiair
mishandeling gepleegd met gebruikmaking van wapenen, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 der Wapenverordening 1931,
strafbaar gesteld bij artikel 314a van het Wetboek van Strafrecht van de
Nederlandse Antillen;
2. overtreding van het verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die verordening.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, een beroep gedaan op noodweer.
De volgende toedracht is aannemelijk geworden.
De gewelddadigheden begonnen ermee dat het slachtoffer de verdachte sloeg met een bezemsteel. De verdachte rende weg. Het slachtoffer rende de verdachte achterna. Op het moment dat de verdachte bijna door het slachtoffer werd ingehaald, haalde de verdachte een mes uit zijn rechterbroekzak en zwaaide hij daarmee in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer pakte de verdachte vast aan zijn poloshirt en sloeg hem met de bezemsteel. Terwijl het slachtoffer de verdachte vasthield, stak de verdachte hem meermalen met het mes. Toen het slachtoffer de verdachte losliet, rende de verdachte weg.
Die toedracht brengt mee dat de door de verdachte gepleegde mishandeling met het mes was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer slaagt dus.
Voor het overige is het bewezene strafbaar en is de verdachte strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die dit zouden opheffen of uitsluiten.
<u>De op te leggen straf</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder overweegt het Hof het volgende.
De verdachte had bij zijn aanhouding een revolver in zijn broekzak, met daarin zes scherpe patronen. Het voorhanden hebben van vuurwapens is gevaarlijk, want het kan leiden tot het gebruik ervan en tot andere vormen van criminaliteit. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De verdachte is niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Daarom zal een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk worden opgelegd. Dit dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De raadsvrouw heeft strafvermindering bepleit in verband met de onder het kopje "De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie" beschreven normschending. Het Hof zal de in de periode van 26 maart 2009 tot 18 juni 2009 verstreken tijd in mindering brengen op de straf. Voor het overige is de verdachte door de normschending niet in zijn belangen geschaad, zodat er geen aanleiding is voor verdere strafvermindering.
<u>In beslag genomen voorwerpen</u>
De in beslag genomen revolver en patronen zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu feit 2 daarop betrekking heeft en het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.
<u>De toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De oplegging van de straf en maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde artikelen, gegrond de artikelen 17a, 17b, 17c, 31, 38c en 59 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten zoals hierboven bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als vorenomschreven;
verklaart het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar;
ontslaat de verdachte ter zake daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden;
beveelt dat van deze straf een gedeelte groot vijf maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij het Hof later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt bepaald op drie jaren, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen;
bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht alsmede de tijd die tussen 26 maart 2009 en 18 juni 2009 is verstreken, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J. de Boer en H.L. Wattel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 5 november 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.