ECLI:NL:OGHNAA:2009:BK0631

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
15 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H-117/2009
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met ernstige gevolgen op Bonaire, verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 15 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De verdachte, geboren in 1955 op Bonaire en thans gedetineerd op Curaçao, werd beschuldigd van doodslag. Het hof oordeelde dat de verdachte in een opwelling zijn slachtoffer tegen een muur gedrukt hield en met zijn vuist zo hard sloeg dat het slachtoffer ernstig hersenletsel opliep en enkele dagen later overleed. De verdachte had het slachtoffer eerder die dag herhaaldelijk lastiggevallen en wilde hem een lesje leren. Het hof verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de situatie van wederrechtelijke aanranding al was geëindigd op het moment dat de verdachte het geweld toepaste. Het hof achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar op basis van een psychiatrisch rapport, maar oordeelde dat de ernst van het feit een zwaardere straf rechtvaardigde dan de drie jaar die door de procureur-generaal was gevorderd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Het hof benadrukte de ernst van het gepleegde feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer, evenals de schokkende omstandigheden waaronder het geweld plaatsvond.

Uitspraak

Zaaknummer: H-117/2009
Parketnummer: 700.235/08
Uitspraak: 15 oktober 2009
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
S T R A F V O N N I S
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 3 juni 2009
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] 1955 op Bonaire,
wonende op Bonaire, thans gedetineerd op Curaçao.
<u>Het onderzoek ter terechtzitting</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 1 oktober 2009 op Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.F. van Toll naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan verdachte terzake van het primair tenlastegelegde een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met 3 jaren proeftijd en met de bijzondere voorwaarde toezicht reclassering.
In eerste aanleg is verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met 3 jaren proeftijd en met de bijzondere voorwaarde toezicht reclassering.
<u>De tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg. Van deze dagvaarding is een fotokopie aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof zich daarmee niet verenigt.
<u>De bewezenverklaring</u>
Wettig en overtuigend wordt bewezen geacht hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande:
dat hij in de maand oktober 2008 op het eiland Bonaire, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] bij de keel gepakt en de linkerarm tegen de muur gedrukt en gedrukt gehouden en met z’n rechtervuist vuistslagen in diens gelaat en tegen diens lichaam, toegediend, waardoor die [slachtoffer] bewusteloos is geraakt en vervolgens nadat verdachte hem, [slachtoffer], losliet met diens hoofd op de grond is gevallen tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zeer ernstig hersenletsel heeft bekomen en is overleden.
Het Hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
<u>De bewijsmiddelen</u>
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in geval van cassatie in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
<u>Nadere bewijsoverweging</u>
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het slachtoffer bij de keel heeft gepakt en, terwijl hij hem met de linkerarm tegen de muur gedrukt hield, met zijn rechtervuist vuistslagen in diens gelaat en tegen diens lichaam heeft toegediend, waardoor het slachtoffer bewusteloos is geraakt en, nadat de verdachte hem had losgelaten, met zijn hoofd op de grond is gevallen.
Gelet op de aard van deze gedraging en de omstandigheden waaronder verdachte die heeft verricht, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat door het verschil in postuur de verdachte tegenover het slachtoffer stond als een zwaargewicht tegenover een lichtgewicht. Niet is gebleken dat verdachte ten tijde van de daad door zijn beperkte verstandelijke vermogens niet heeft kunnen inzien dat het uitoefenen van het omschreven geweld de dood tot gevolg zou kunnen hebben. Aan dat oordeel draagt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer een lesje wilde leren. In casu doet zich derhalve niet de situatie voor waarin bij de verdachte sprake is van een zodanig ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Op grond van het voorgaande acht het Hof opzet op het feit in de zin van voorwaardelijk opzet bewezen.
Voorts verwerpt het Hof het verweer dat niet kan worden vastgesteld dat het door verdachte uitgeoefende geweld de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Namens verdachte is naar voren gebracht dat het slachtoffer nadat verdachte hem had losgelaten nog een paar stappen heeft gezet en zich toen heeft omgedraaid en pas daarna op de grond is gevallen, hetgeen kan zijn gekomen door zijn beschonken toestand. De bewijsmiddelen sluiten een dergelijke gang van zaken echter uit. Daaruit blijkt dat het slachtoffer op het moment dat verdachte hem losliet levenloos (het Hof begrijpt dit als: bewusteloos) in elkaar zakte. De dood van het slachtoffer kan verdachte derhalve redelijkerwijs als gevolg van het uitoefenen van het geweld worden toegerekend.
<u>Kwalificatie</u>
Het bewezene levert op:
doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
<u>Strafbaarheid van het feit en de verdachte</u>
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er sprake is van noodweer c.q. noodweerexces, stellende dat verdachte het slachtoffer al tweemaal had weggeduwd in een poging een einde te maken aan diens hinderlijke gedrag, dat een derde ook nog getracht heeft hen uit elkaar te houden, maar dat het slachtoffer toch doorging, dat het slachtoffer vervolgens met een fles op verdachte afkwam of in elk geval een fles in de richting van verdachte gooide en dat het slachtoffer daarna op verdachte bleef afkomen, waardoor verdachte zich moest verdedigen.
Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
Het beroep op noodweer kan niet slagen bij gebrek aan feitelijke grondslag. Uit het dossier blijkt dat zich een noodweersituatie heeft voorgedaan op het moment dat het slachtoffer met een bierflesje in de richting van verdachte ging gooien. Toen verdachte het slachtoffer bij de keel pakte en begon te slaan, was deze situatie voorbij. Volgens de lezing van de feiten die het Hof bewezen acht, is verdachte namelijk nadat het bierflesje was gegooid op het slachtoffer afgegaan. Van een situatie dat verdachte het feit heeft begaan ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of dreiging daartoe was op dat moment geen sprake.
Het beroep op noodweerexces faalt om de volgende redenen. Zoals hiervoor is overwogen, was toen verdachte het feit beging de aanranding of dreiging daartoe reeds afgelopen. Het Hof kan de raadsvrouw dan ook niet volgen in haar betoog voor zover zij betoogt dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden terwijl hij aangevallen werd. Ook indien het feit is begaan nadat de aanranding is afgelopen, kan er echter sprake zijn van noodweerexces. In de gegeven omstandigheden is dat naar het oordeel van het Hof niet het geval. Niet aannemelijk is geworden dat het door verdachte uitgeoefende geweld het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. Weliswaar is aannemelijk geworden dat verdachte boos was door de wijze waarop hij door een persoon die hij beschouwde als zijn vriend werd bejegend, maar van een hevige gemoedsbeweging is niet gebleken. Bovendien volgt uit de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer een lesje wilde leren dat hij in zekere mate doelgericht handelde. Bij het oordeel dat de door de verdachte gepleegde doodslag niet kan worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt, heeft het Hof voorts belang toegekend aan de mate van het door hem uitgeoefende geweld waarbij hij een persoon die voor hem in feite weinig gevaar opleverde zeer ernstig hersenletsel heeft toegebracht, waarna deze is komen te overlijden.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit en de verdachte opheffen of uitsluiten, is het feit strafbaar en is verdachte strafbaar.
<u>De op te leggen straf</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder overweegt het Hof het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft het slachtoffer tegen een muur gedrukt gehouden en met zijn vuist zo hard geslagen dat het slachtoffer zeer ernstig hersenletsel heeft opgelopen waarna hij, enige dagen later, is overleden. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het recht op leven van het slachtoffer. Voorts zal dat bij de nabestaanden van het slachtoffer groot leed hebben veroorzaakt. Ook moet rekening worden gehouden met het voor de samenleving schokkende aspect dat het voorval midden op de dag op straat heeft plaatsgevonden, in de nabijheid van een supermarkt en een restaurant. Verdachte heeft aldus een zeer ernstig feit begaan.
Daarnaast zijn voor de straftoemeting bepalend de volgende conclusies uit het psychiatrisch rapport van psychiater F. Heijtel. Verdachte is een zwakzinnige man, met een klein verstand in een groot lichaam. Bij verdachte bestaat enige psychopathologie, namelijk een zeer beperkte intelligentie. Op grond van zijn beperkte intelligentie en de invloed daarvan op het delict is hij verminderd toerekeningsvatbaar te noemen ten aanzien van het delict. De recidivekans lijkt niet groot, nu hij voor het eerst in zijn leven ernstig agressief is geweest. Het Hof neemt deze conclusies uit het psychiatrisch rapport over en maakt die tot de zijne.
Voorts betrekt het Hof in zijn oordeel de voortgangsrapportage over verdachte van de Stichting Reclassering Bonaire, in het bijzonder het advies om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, aangevuld met een begeleidingsplan (opgesteld door de psycholoog), een beschermde woonvorm om de zelfredzaamheid van verdachte te bevorderen en een leerwerkcentrum (dagbesteding), zoals kan worden aangeboden door het FKPD (Fundashon Kuido pa Personanan Desabilitá).
Strafverminderend werkt dat het slachtoffer heeft uitgelokt dat verdachte zou reageren op zijn hinderlijke gedrag. Ten voordele van de verdachte neemt het Hof ook in aanmerking dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit strafrechtelijk is veroordeeld.
Op grond van het voorgaande is de oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet het Hof aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Met een andere of lichtere straf zou de ernst van het gepleegde feit worden miskend. Gelet op de ernst van het gepleegde feit wordt een zwaardere straf opgelegd dan de procureur-generaal heeft gevorderd.
Na te melden strafoplegging heeft mede tot doel verdachte na afloop van het onvoorwaardelijk deel van zijn gevangenisstraf, in overeenstemming met het psychiatrisch rapport van psychiater F. Heijtel en het advies van de Stichting Reclassering Bonaire, onder psychotherapeutische behandeling en woonbegeleiding te laten stellen. Het Hof merkt hierbij op dat de hierna te formuleren voorwaarde niet inhoudt de verplichting van verdachte om zich in een behandelkliniek te laten opnemen en zich in een instelling voor begeleid wonen te laten onderbrengen. Zulks kan slechts op vrijwillige basis geschieden.
<u>De toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op het reeds aangehaalde wettelijke voorschrift, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 17d en 31 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
BESLISSING
Het Hof:
Vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 3 juni 2009 en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat verdachte het aan hem primair tenlastegelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificeert het bewezenverklaarde als vorenomschreven.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 1 (één) jaar, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 3 (drie) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel zich gedurende die proeftijd op een andere wijze heeft misdragen of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Stichting Reclassering Bonaire, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als dat inhoudt dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder psychotherapeutische behandeling en woonbegeleiding zal laten stellen, gericht op voorkoming van herhaling van soortgelijke misdrijven als het thans bewezen verklaarde, met opdracht aan de Stichting Reclassering Bonaire als bedoeld in artikel 17d van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.L. Wattel, F.J.P. Lock en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 15 oktober 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.