Registratienr. HAR 30/08
Uitspraak: 22 september 2009
BESCHIKKING GEGEVEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
1. [adoptievader],
2. [adoptiemoeder],
wonende in Aruba,
verzoekers,
hierna te noemen: de adoptiefouders,
in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigster van:
[kind], geboren op [datum] 2001 in Colombia, hierna te noemen: het kind,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
belanghebbenden:
3. de Minister van Justitie van Aruba,
4. het Openbaar Ministerie van Aruba,
5. het Hoofd Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van Aruba.
1. Verder verloop van de procedure
1.1. Het Hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 16 december 2008.
1.2. Op de rolzitting van 18 augustus 2009 hebben de adoptiefouders een akte, met producties, genomen.
1.3. Ter zitting is een heden uit te spreken beschikking aangezegd.
1.4. Bij faxbrief van 26 augustus 2009 hebben de adoptiefouders een faxbrief van 21 augustus 2009 afkomstig van de Nederlandse ambassade in Colombia ingezonden.
2. Tussenbeschikking in zaak-[K.G.]
Op 21 april 2009 heeft het Hof in de zaak [K.G.] (HAR 29/08) een tussenbeschikking gegeven, waarin mede is gerefereerd aan de onderhavige zaak. Het Hof heeft overwogen:
<b>Feiten:</b>
2.1. Blijkens de stukken is het kind door de adoptiefmoeder in Colombia geadopteerd op 12 juli 2005 (de Colombiaanse adoptieuitspraak is slechts gedeeltelijk in copie overgelegd). De adoptiefmoeder heeft verklaard destijds in Colombia haar gewone verblijfplaats te hebben gehad. De adoptiefmoeder staat sedert 22 maart 2007 ingeschreven in Aruba (als zijnde gekomen uit Nederland). De adoptiefmoeder had ten tijde van de adoptie de Nederlandse nationaliteit.
<b>Wettelijke regeling:</b>
2.2. De <i>artikelen 5 tot en met 5c RwNed</i>, een adoptie betreffende, luiden als volgt:
<small><center><b>Artikel 5</b></center>
Nederlander wordt het kind dat in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba bij rechterlijke uitspraak is geadopteerd, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was en ten minste één der adoptiefouders op de in de volgende zin bedoelde dag Nederlander is. Het kind verkrijgt het Nederlanderschap op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in eerste aanleg of, indien binnen deze periode hoger beroep is ingesteld, van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep, dan wel, indien binnen deze laatste periode beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie.
<center><b>Artikel 5a</b></center>
1. Nederlander wordt ook het kind dat in het buitenland bij uitspraak van een ter plaatse bevoegde autoriteit wordt geadopteerd in overeenstemming met het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de adoptie is in overeenstemming met het voornoemde verdrag tot stand gekomen, en
b. die adoptie heeft tot gevolg dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en
c. ten minste één der adoptiefouders is Nederlander op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, en
d. het kind was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig.
2. Nederlander wordt voorts het kind dat in het buitenland in overeenstemming met het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie is geadopteerd bij een adoptie die niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, welke adoptie in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba bij rechterlijke uitspraak in overeenstemming met artikel 27 van voornoemd verdrag wordt omgezet in een adoptie naar Nederlands, Nederlands-Antilliaans of Arubaans recht, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de adoptie is in overeenstemming met het voornoemde verdrag tot stand gekomen; en
b. ten minste één der adoptiefouders is Nederlander op de dag nadat drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg of in hoger beroep, zijn verstreken zonder dat daartegen hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld, dan wel, indien beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie, en
c. het kind was op de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg minderjarig.
<center><b>Artikel 5b</b></center>
Nederlander wordt ook het kind dat in het buitenland bij uitspraak van een ter plaatse bevoegde autoriteit wordt geadopteerd, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 6 of artikel 7 van de Wet conflictenrecht adoptie, en
b. de adoptie heeft tot gevolg dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en
c. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, en
d. het kind was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig.
2. Nederlander wordt voorts het kind dat in het buitenland is geadopteerd bij een adoptie die niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, welke adoptie in Nederland bij rechterlijke uitspraak in overeenstemming met artikel 9 van de Wet conflictenrecht adoptie wordt omgezet in een adoptie naar Nederlands recht, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 6 of artikel 7 van de Wet conflictenrecht adoptie, en
b. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag nadat drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg of in hoger beroep zijn verstreken zonder dat daartegen hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld, dan wel, indien beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie; en
c. het kind was op de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg minderjarig.
<center><b>Artikel 5c</b></center>
Het kind van degene die door adoptie het Nederlanderschap verkrijgt deelt in die verkrijging.</small>
2.3. In artikel 5b RwNed wordt verwezen naar de <i>artikelen 6 en 7 van de Nederlandse Wet conflictenrecht afstamming</i>. Van deze wet luidt artikel 1:
<small><center><b>Artikel 1</b></center>
Deze wet laat onverlet de toepassing van het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197), de Wet van 14 mei 1998 tot uitvoering van dat verdrag (Stb. 302) alsmede de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.</small>
en luidt Hoofdstuk 3 (De erkenning van een buitenlandse adoptie en haar rechtsgevolgen), voor zover hier van belang:
<small><center><b>Artikel 5</b></center>
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben betrekking op adopties die tot stand zijn gekomen in staten die geen partij zijn bij het in artikel 1 genoemde verdrag.
<center><b>Artikel 6</b></center>
1. Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen, wordt in Nederland van rechtswege erkend indien zij is uitgesproken door
a. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar de adoptiefouders en het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
b. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar hetzij de adoptiefouders, hetzij het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden.
2. Aan een beslissing houdende adoptie wordt erkenning onthouden indien
a. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
b. in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, de beslissing niet is erkend in de staat waar het kind, onderscheidenlijk de staat waar de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn.
3. Op de in het tweede lid, onder c, genoemde grond wordt aan een beslissing houdende adoptie in elk geval erkenning onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.
4. De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet op de in het tweede lid, onder c, genoemde grond worden geweigerd enkel omdat daarop een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van hoofdstuk 2 zou zijn gevolgd.
<center><b>Artikel 7</b></center>
1. Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, wordt erkend indien:
a. de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in acht zijn genomen, en
b. de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en
c. erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 6, tweede of derde lid, van deze wet, zou worden onthouden.
2. Een adoptie als bedoeld in het eerste lid wordt slechts erkend indien de rechter heeft vastgesteld dat aan de in dat lid genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan. Toepasselijk is de procedure van artikel 26 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3. De rechter die vaststelt dat aan de voorwaarden voor erkenning van de adoptie is voldaan, geeft ambtshalve een last tot toevoeging van een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte van de burgerlijke stand. De artikelen 25, zesde lid, 25c, derde lid, en 25g, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.</small>
<b>Standpunt partijen:</b>
2.4. De adoptiefmoeder beroept zich in het verzoekschrift op artikel 5b RwNed, maar kennelijk is bedoeld artikel 5a RwNed. Ter zitting heeft zij aangehaald een tussenbeslissing van het Hof van 16 december 2008 in de zaak [C.F.] (HAR 30/08), waarin is overwogen (rov. 2.2):
<small>(…). Artikel 5a RwNed stelt niet als voorwaarde dat voor verkrijging van het Nederlanderschap het Haags Adoptieverdrag in werking moet zijn getreden voor het land van ingezetenschap van de betrokkene. Het bepaalt in dit verband slechts dat de adoptie moet hebben plaatsgevonden in overeenstemming met het Haags Adoptieverdrag.’</small>
2.5. Kennelijk komt dit oordeel van het Hof overeen met dat in een vonnis in kort geding van het GEA van Aruba van 11 april 2008 (KG 863/08), betreffende hetzelfde kind [C.F.]. In dat vonnis is overwogen:
<small>De rijkswetgever heeft het Haags Adoptieverdrag 1993 voor de nationaliteitswetgeving dus beschouwd als een gegeven. Niet vanbelang is daarom dat, dat verdrag nog geen medegelding voor Aruba heeft gekregen. Als dat ook een eis zou zijn, zou dat betekenen dat de minderjarige in Nederland, waar het Haags Adoptieverdrag wel geldt, wel Nederlander zou zijn, maar in Aruba niet.’ </small>
2.6. De Advocaat-Generaal stelt zich op het standpunt dat nu Aruba niet is aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag, artikel 5a RwNed niet voor toepassing in aanmerking komt. Overgelegd is een LAR-uitspraak van het GEA van Aruba van 21 mei 2008 (LAR 1210/08) betreffende het kind [C.F.], waarin is overwogen (rov. 4.3):
<small>‘Of het kind Nederlander is geworden dient in bezwaar ten gronde te worden onderzocht. Vooralsnog lijkt dit niet het geval te zijn. Immers Aruba is geen verdragsland in de zin van het Haags Adoptieverdrag en ten tijde van de adoptie woonden verzoekers in Aruba. Er is dan geen sprake van een in overeenstemming met het Haags Adoptieverdrag tot stand gekomen interlandelijke adoptie (…). Het is ook niet zo dat de minderjarige in Nederland waar het Haags Adoptieverdrag wel geldt Nederlander zou zijn. Immers daarvoor is nodig dat de adoptieouders ten tijde van de adoptie woonachtig waren in Nederland en dat is niet het geval. Ook artikel 5b RWN is hier niet van toepassing omdat aan die voorwaarden eveneens niet is voldaan.’</small>
2.7. Ter zitting is ook de inhoud van artikel 5b RwNed (genoemd aan het slot van het citaat uit GEA 21 mei 2008) aan de orde gekomen. Afgesproken is dat het Hof in een tussenbeschikking een voorlopig oordeel zal geven omtrent de toepasselijkheid van de artikelen 5a en 5b RwNed in het onderhavige geval, waarop partijen bij akte zullen kunnen reageren.
<b>Voorlopig oordeel Hof:</b>
<i>Artikel 5a RwNed</i>
2.8. Colombia is aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag (Trb. 1998, 244, p. 2 en 5). Ook het Koninkrijk der Nederlanden is partij (idem), maar het verdrag heeft geen medegelding voor Aruba (en de Nederlandse Antillen). Het Haags Adoptieverdrag (Trb. 1996, 94) stelt in hoofdstuk II uitgebreide inhoudelijke vereisten en in hoofdstuk IV uitgebreide procedurele vereisten voor interlandelijke adopties. Het verdrag heeft blijkens zijn artikel 1 tot doel:
<small>a. waarborgen vast te leggen om te verzekeren dat interlandelijke adopties op zodanige wijze plaatsvinden dat het hoogste belang van het kind daarmee is gediend en de grondrechten die hem volgens het internationale recht toekomen, worden geëerbiedigd;
b. een samenwerkingsverband tussen de Verdragsluitende Staten in het leven te roepen ten einde te verzekeren dat deze waarborgen in acht worden genomen en ontvoering, verkoop van of handel in kinderen aldus worden voorkomen;
c. de erkenning van overeenkomstig het Verdrag tot stand gekomen adopties in de Verdragsluitende Staten te verzekeren.</small>
2.9. Naar het voorlopig oordeel van het Hof is het in de verhouding tussen Colombia (land van herkomst) en Aruba (land van opvang) niet mogelijk – nu Aruba niet is aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag – om aan te nemen dat de Colombiaanse adoptie heeft plaats gevonden ‘in overeenstemming met’ het Haags Adoptieverdrag, zoals bedoeld in artikel 5a RwNed, welke ‘overeenstemming’ blijkens artikel 23 lid 1 van het verdrag moet blijken uit een door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst afgegeven schriftelijke verklaring (certificaat); zie ook MvT 24 812 [R 1578], nr. 3, p. 1; en MvT 28 457, nr. 3, p. 12-13. Het is, afgezien van de procedurele vereisten van het verdrag, zonder inschakeling van een desbetreffende centrale autoriteit niet mogelijk om na te gaan of aan de inhoudelijke vereisten van hoofdstuk II (de artikel 4 en 5) van het verdrag is voldaan.
<i>Artikel 5b RwNed</i>
2.10. Ook artikel 5b RwNed komt in het onderhavige geval niet voor toepassing in aanmerking. Weliswaar is aannemelijk dat de adoptiefmoeder en het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak beiden hun gewone verblijfplaats hadden in Colombia, een ‘vreemde staat’ als bedoeld in artikel 6 lid 1 onder a Wet conflictenrecht adoptie, waarnaar artikel 5b RwNed verwijst, maar dit artikel 6 Wet conflictenrecht adoptie heeft ingevolge artikel 5 Wet conflictenrecht adoptie slechts betrekking op adopties die tot stand zijn gekomen in staten die geen partij zijn bij het Haags Adoptieverdrag. Aangezien, zoals reeds overwogen, Colombia wel partij is bij het Haags Adoptieverdrag, kan artikel 6 (en hetzelfde geldt voor artikel 7) van de Wet conflictenrecht adoptie en daarmee ook artikel 5b RwNed niet worden toegepast.
<i>Buitenwettelijke verkrijging Nederlanderschap</i>
2.11. Behoudens toepassing van de mensenrechtenverdragen (zoals in HR 26 januari 2007, NJ 2007, 73 in de Arubaanse zaak-Kock), is een buitenwettelijke verkrijging van het Nederlanderschap niet mogelijk. Op 16 september 2008 overwoog het Hof in de Arubaanse zaak-De Jong (HAR 13/08; <i>Tijdschrift voor Antilliaans recht-Justicia</i> 2008, p. 324 e.v.), ook betreffende een adoptie:
<small>Aan art. 8 EVRM noch aan enige andere bepaling van het EVRM kan het recht worden ontleend op de verkrijging van een bepaalde nationaliteit (HR 1 februari 2008, NJ 2008, 82, rov. 3.5). Van discriminatie is geen sprake aangezien in verband met de nationaliteitswetgeving minderjarige en meerderjarige kinderen niet in een relevant vergelijkbare positie verkeren. Overigens geldt dat de wijzen waarop het Nederlanderschap wordt verkregen limitatief zijn voorzien in de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (HR 11 april 1997, NJ 1997, 705).</small>
<i>Artikel 5 RwNed</i>
2.12. Teneinde te bewerkstelligen dat het kind op grond van artikel 5 RwNed het Nederlanderschap verkrijgt zal de adoptiefmoeder opnieuw een verzoek tot adoptie moeten indienen, maar dan naar Arubaans recht (artikel 1:227 e.v. BWA) en bij het GEA van Aruba.
<i>Besluit</i>
2.13. Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van het Hof het verzoek moet worden afgewezen (…).
3.1. Het Hof blijft bij zijn in de onder 2 geciteerde tussenbeschikking in de zaak-[K.G.] gegeven voorlopige oordelen en neemt deze als eindoordelen over.
3.2. Artikel 5a RwNed komt in de verhouding tussen Colombia (land van herkomst) en Aruba (land van opvang) niet voor toepassing in aanmerking aangezien het Haags Adoptieverdrag geen medegelding heeft voor Aruba.
3.3. Ook artikel 5b RwNed in verbinding met de artikelen 6 of 7 van de Nederlandse Wet conflictenrecht adoptie komt niet voor toepassing in aanmerking, reeds omdat de artikelen 6 en 7 Wca ingevolge artikel 5 Wca slechts betrekking hebben op adopties die tot stand zijn gekomen in staten die geen partij zijn bij het Haags Adoptieverdrag, terwijl Colombia dat wel is.
3.4. De adoptiefouders beroepen zich op de <i>Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de Nederlandse Antillen</i>, Staatscourant 2009, nr. 117 van 29 juni 2009, bij artikel 5b, p. 28-29, waarin wordt gerefereerd aan een beschouwing van E. Gubbels in <i>Burgerzaken & Recht</i> 2007, nr. 4/5, april/mei, p. 154. In die beschouwing wordt echter, hoewel het gaat om een Colombiaanse adoptie, niet artikel 5 Wca betrokken.
3.5. Hier komt bij dat de adoptiefouders in het onderhavige geval zowel ten tijde van het adoptieverzoek als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats in Aruba hadden, zodat naar (zowel Arubaanse als Nederlandse) regels van interregionaal recht de Nederlandse Wet conflictenrecht adoptie niet in aanmerking kan komen (ook niet voor de Nederlandse rechter).
3.6. Een buitenwettelijke verkrijging van het Nederlanderschap komt, nu geen sprake is van schending van enige direct werkende verdragsbepaling, niet in aanmerking.
3.7. Teneinde te bewerkstelligen dat het kind op grond van artikel 5 RwNed het Nederlanderschap verkrijgt zullen de adoptiefouders opnieuw een verzoek tot adoptie moeten indienen, maar dan naar Arubaans recht (artikel 1:227 e.v. BWA) en bij het GEA van Aruba.
3.8. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.
Het Hof wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, H.L. Wattel en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2009 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.