3.3. Deze bepaling is aldus toegelicht (<i>De Parlementaire Geschiedenis van het Nederlands Antilliaanse (nieuw) Burgerlijk Wetboek</i>, red. M.F. Murray, 2005, p. 489-490):
<small><u>Artikel 268</u>, eerste lid, (…). De executie geschiedt in beginsel door openbare verkoop door de hypotheekhouder van het aan hem verbonden goed ten overstaan van een notaris, aldus het eerste lid. Daarnaast stelt het tweede lid als mogelijkheid een onderhandse verkoop, waartoe de rechter, discretionair onder afweging van alle hem relevant voorkomende omstandigheden, op verzoek van de hypotheekhouder of de hypotheekgever kan beschikken - een mogelijkheid die veelal aantrekkelijk is, omdat aldus dikwijls een hogere koopprijs kan worden gehaald dan op een openbare veiling.
Het tweede lid vereist voor de beschikking van de rechter dat hem een - volledig - concept-koopcontract wordt voorgelegd: de enkele verwachting dat onderhandse verkoop gunstiger zal zijn dan openbare, is niet voldoende.
Niet steeds echter behoeft het voorgelegde contract het meest gunstige alternatief voor veiling te zijn. Vooral lager gerangschikte hypotheekhouders en andere beperkt gerechtigden, alsmede beslagleggers zullen er, naast de hypotheekgever, belang bij hebben dat de opbrengst van het goed zo hoog mogelijk is om in een overschot te kunnen delen nadat de executoriale hypotheekhouder is voldaan. Het tweede lid biedt hun de gelegenheid voor hun belangen op te komen tijdens een procedure, gevoerd volgens de eerste zin van dit lid; ook hier is vereist een concreet aanbod tot koop. Een initiatief tot onderhandse verkoop kunnen deze belanghebbenden niet nemen - zij moeten zich niet tegen verkoop in het openbaar kunnen verzetten als executant en hypotheekgever beiden daaraan de voorkeur geven.
De aandacht verdient dat ook onderhandse verkoop volgens het tweede lid een vorm van executie is, met alle gevolgen daarvan, zoals de verdeling van de opbrengst (artikel 270) en zuivering (artikel 273); zie voorts de artikelen 234, 254, 269, 271, 272 en 282. Vrijwillige onderhandse verkoop buiten het tweede lid om heeft die gevolgen niet. Evenmin doorverkoop vóór de levering ingevolge executie, met directe levering aan de opvolgende koper. Wél zal er executoriale overdracht zijn als de koper als vertegenwoordiger "voor nader te noemen meester" is opgetreden (artikel 3.67; zie de toelichting bij artikel 264, eerste lid).
De in het derde en het vierde lid veronderstelde regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal worden opgenomen in de artikelen 544 tot en met 548 van dat wetboek. Daar ook de onderhandse verkoop volgens het tweede lid onder executie valt, moeten de regels daarvoor in acht worden genomen. Zo zal de beslissing van de rechter niet kunnen worden gevraagd, voordat de executie is aangekondigd door een aanplakking en advertentie, zodat een ruime kring van gegadigden op de hoogte wordt gebracht. Anderzijds behoeft de veiling nog niet volledig, bij voorbeeld door de huur van een veilinglokaal, te zijn voorbereid.
Tegen de beschikking van de rechter in eerste aanleg staat geen beroep open: er moet snel duidelijkheid komen voor alle partijen, op welke wijze en op welke termijn de executie zal plaats vinden.
Het vijfde lid erkent alleen de openbare verkoop volgens het eerste lid en de onderhandse verkoop volgens het tweede lid als executie. Daarbij wordt niet alleen een onderhandse verkoop op andere wijze uitgesloten - zie hierboven -, maar ook een "verblijven" zoals dat in artikel 251 voor pand is voorzien, komt hier niet aan de orde; daaraan bestaat ook geen behoefte, nu de executant bij openbare verkoop kan meebieden en bij onderhandse zichzelf als koper kan aandienen.</small>