UITSPRAAK: 25 augustus 2009
ZAAKNRS: AR 425/07 - H-155/08
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
de naamloze vennootschap
CALAMARI MANAGEMENT CORPORATION N.V.,
gevestigd op Curaçao,
eerst eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. E.J.J. Huizing,
de naamloze vennootschap
MADURO & CURIEL’S BANK N.V.,
gevestigd op Curaçao,
eerst gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.B. Steward.
Partijen worden hierna aangeduid als “Calamari” en “MCB”.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 28 januari 2008. De inhoud van dat vonnis geldt als ingevoegd.
1.2. Calamari is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 28 januari 2008 door indiening op 28 februari 2008 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 9 april 2008 ingekomen memorie van grieven heeft zij twee grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en haar vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van MCB in de kosten van beide instanties.
1.3. MCB heeft een memorie van antwoord ingediend, waarin de grieven zijn bestreden en is geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Calamari in de kosten van het hoger beroep.
1.4. Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vervolgens is vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Calamari daarin kan worden ontvangen.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Calamari heeft een bankrekening bij MCB. Op 1 maart 2007 zijn twee cheques van Calamari, die aan toonder werden uitgeschreven, verzilverd, te weten cheques genummerd 424 en 425 voor respectievelijk NAF 9.624,50 en NAF 9.100,-. Calamari heeft op 7 maart 2007 bij de politie aangifte gedaan van diefstal of verduistering van deze cheques en het door middel van een valse handtekening op deze cheques doen opnemen van voormelde geldbedragen. Calamari houdt MCB aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg van de verzilvering van de cheques heeft geleden, stellende dat MCB onzorgvuldig heeft gehandeld. Op grond daarvan vordert zij betaling van NAF 18.724,50 met wettelijke rente. Het GEA heeft de vordering afgewezen. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
4.2. Artikel 22 van de algemene voorwaarden van de bank, waarop MCB zich heeft beroepen en welke bepaling niet als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt, bepaalt voor zover hier van belang het volgende: “De cliënt dient de hem door de Bank ter hand gestelde of toegezonden formulieren zorgvuldig te bewaren; hij is verplicht terstond nadat verlies of ontvreemding van een of meer dezer formulieren of enige andere onregelmatigheid te zijner kennis komt, daarvan aan de Bank schriftelijk mededeling te doen. Tot het moment waarop de Bank deze mededeling ontvangt, zijn de gevolgen van het gebruik van die formulieren (…) voor rekening en risico van de cliënt, tenzij de cliënt aantoont dat de Bank schuld te verwijten is. Na ontvangst van een dergelijke mededeling zal de Bank trachten zoveel mogelijk benadeling van de cliënt te voorkomen. De Bank aanvaardt echter geen verantwoordelijkheid voor de uitvoering van opdrachten op grond van een verloren of ontvreemd en/of onrechtmatig gebruikt (…) of valselijk opgemaakt formulier.” In het licht hiervan zal het Hof allereerst bezien of MCB kan worden verweten dat een derde misbruik van de cheques van Calamari heeft kunnen maken.
4.3. Onomstreden is dat MCB, in het kader van haar zorgplicht jegens Calamari, op deugdelijke wijze dient te controleren of de aangeboden cheques zijn uitgeschreven en ondertekend door een op de rekening tekeningsbevoegde persoon. MCB dient in dat kader in elk geval na te gaan of de handtekening op de cheques overeenstemt met de handtekening op de handtekeningkaart en of de gegeven opdracht binnen de bevoegdheid van de ondertekenaar(s) valt. In geval van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden geven tot twijfel aan de echtheid van de (ondertekening van de) cheques, kan voor haar een verdergaande onderzoeksplicht bestaan.
4.4. Met het GEA constateert het Hof dat de op de cheques geplaatste handtekening grote gelijkenis vertoont met de handtekening van de - zelfstandig tekeningsbevoegde - directeur van Calamari op de handtekeningkaart (zie producties 1 en 2 bij conclusie van antwoord/productie 1 bij memorie van grieven). Dat de geplaatste handtekeningen niet volstrekt identiek zijn, zoals Calamari in de toelichting bij grief 2 heeft aangevoerd, doet daaraan niet af. Kleine afwijkingen daarin zijn immers niet ongewoon. In het oog springende verschillen zijn het Hof niet gebleken en Calamari heeft daarover ook niets gesteld. Gelet daarop deelt het Hof het oordeel van het GEA dat MCB de valsheid van de op de cheques voorkomende handtekening niet reeds bij controle van de handtekeningkaart had kunnen en moeten onderkennen. Grief 2, die tegen dat oordeel is gericht, faalt derhalve.
4.5. Aan het betoog van Calamari dat uit niets blijkt dat MCB de controle naar de op de cheques geplaatste handtekeningen daadwerkelijk heeft uitgevoerd en dat zij betwijfelt of de ‘banktellers’ van MCB telkens en ook in dit geval de bijbehorende handtekeningkaart erbij halen om de vereiste controle uit te voeren, gaat het Hof als onvoldoende concreet en onderbouwd voorbij. Ten overvloede merkt het Hof op dat, ook als zou worden aangenomen dat MCB deze controle niet heeft uitgevoerd, dit niet tot een ander resultaat zou leiden. Ervan uitgaande dat geen sprake was van een kenbare valsheid van de handtekeningen op de cheques, kan het nalaten van deze controle niet als oorzaak van het misbruik worden beschouwd.
4.6. Calamari heeft voorts aangevoerd dat in dit geval van MCB extra oplettendheid had mogen worden verwacht, gelet op de grootte van het uit te betalen bedrag en de afwijking van het normale betalingspatroon van Calamari. Zij wijst er daarbij op dat zij over het algemeen zeer sporadisch cheques aan toonder uitschrijft en dan nog slechts voor bedragen tot maximaal NAF 300,-. Ook het feit dat in dit geval op dezelfde dag, binnen een kort tijdsbestek, door dezelfde persoon twee verschillende cheques aan toonder bij twee verschillende branches van MCB ter verzilvering werden aangeboden, had volgens haar argwaan moeten wekken.
4.7. Naar het oordeel van het Hof gaat de zorgplicht van de bank niet zover dat de bank bij controle van ter verzilvering aangeboden cheques steeds dient na te gaan of de verzochte betaling in het normale betalingspatroon van de rekeninghouder past. Dat Calamari nooit cheques aan toonder voor dit soort bedragen uitschrijft en substantiële bedragen alleen door middel van cashiers/bank cheques ten name van bedrijven in de Verenigde Staten betaalt, zoals Calamari stelt, is dus niet relevant. De bedragen waar het hier om gaat zijn verder, zeker voor een zakelijke rekening, niet zodanig hoog dat MCB daarin op zichzelf aanleiding had moeten zien nader te onderzoeken of de cheques en de handtekeningen daarop echt waren. Dat de twee cheques door een en dezelfde persoon op dezelfde dag bij twee verschillende vestigingen van MCB zijn aangeboden, is - op zichzelf beschouwd noch in onderling verband en samenhang met de overige omstandigheden bezien - een omstandigheid die zo opmerkelijk is dat zij MCB tot nader onderzoek had moeten nopen (alvorens tot uitbetaling van de tweede cheque over te gaan). Van concrete verwijten die aan MCB kunnen worden gemaakt, is derhalve niet gebleken.
4.8. Daarnaast is nog het volgende van belang. Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat het chequeboek van Calamari op 6 maart 2009 werd vermist en later werd teruggevonden, waarna bij controle bleek dat de cheques met nummers 424 en 425 ontbraken en bij navraag bij MCB vervolgens bleek dat deze cheques door onbevoegden waren verzilverd. Blijkens de aangifte vermoedt Calamari dat een exwerknemer, die als enige met het chequeboek werkte en die per 28 februari 2009 uit dienst is getreden, dit heeft gedaan. Wat er van dat laatste verder ook zij, uit deze gang van zaken kan in elk geval worden afgeleid dat de twee cheques afkomstig zijn uit een chequeboek van Calamari dat in het ongerede is geraakt, terwijl Calamari deze vermissing pas heeft opgemerkt nadat de medewerker die het chequeboek beheerde bij haar was vertrokken en nadat de cheques waren verzilverd. Dit betekent dat Calamari kennelijk onvoldoende heeft toegezien op het bewaren van het chequeboek na het vertrek van degene die met het beheer ervan was belast, waardoor het wegnemen van de cheques onopgemerkt is gebleven. Dat derden misbruik van de cheques hebben kunnen maken, moet in de verhouding tussen partijen dan ook vooral aan dit gebrek aan zorg van Calamari worden toegeschreven. De gevolgen daarvan kunnen niet voor rekening van MCB worden gebracht.
4.9. Gelet op het voorgaande faalt ook grief 1, die is gericht tegen het oordeel van het GEA dat MCB niet in haar zorgplicht jegens Calamari is tekortgeschoten.
4.10. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd. Calamari zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Calamari in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van MCB gevallen en begroot deze kosten tot op heden op NAF 260,38 aan exploitkosten en NAF 3.600,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, H.L. Wattel en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 25 augustus 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.