Vonnisdatum: 8 mei 2009
Zaaknummer: AR-120/06; H-186/08
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[appellant 1],
[appellant 2] h.o.d.n. CHARLEMAGNE CONSTRUCTION,
[appellant 3],
allen wonend op Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagden in conventie, eisers in reconventie, thans appellanten,
gemachtigde: mr. J.G. Snow,
de besloten vennootschap naar Nederlands recht
WIJNHOUT BEHEER B.V.,
gevestigd in Nederland te Lisse,
oorspronkelijk eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok.
Partijen worden hierna “Charlemagne c.s.” en “Wijnhout” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 5 juni 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (hierna te noemen: GEA) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis.
1.2 Charlemagne c.s. zijn in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis door op 11 juli 2007 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven, ingediend op 21 augustus 2007, hebben zij vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en de vordering in conventie alsnog wordt afgewezen en die in reconventie alsnog wordt toegewezen, kosten rechtens.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft Wijnhout het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Charlemagne c.s. in de kosten van de procedure.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd, en bepaald op heden.
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3.1 Het GEA heeft in het vonnis waarvan beroep in rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.3, 3.1 en 3.2 feiten vastgesteld, waartegen geen grieven zijn gericht en waarbij het Hof geen ambtshalve bedenkingen heeft, zodat het Hof van dezelfde feiten uitgaat.
3.2 In deze zaak gaat het om het volgende. Het GEA heeft in het vonnis waarvan beroep, kort gezegd, uitvoerbaar bij voorraad in conventie Charlemagne c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 80.860,-, te vermeerderen met wettelijke rente, en in reconventie de vordering van Charlemagne c.s. afgewezen, met hoofdelijke veroordeling van Charlemagne c.s. in de kosten van procedure in conventie en in reconventie. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
3.3 De grieven, die zich voor gezamenlijke bespreking lenen, leggen het geschil in volle omvang aan het oordeel van het Hof voor.
3.4 Voorop wordt gesteld dat het Hof evenals het GEA van oordeel is dat de onderhavige overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht. Het Hof maakt de overwegingen van het GEA in het vonnis waarvan beroep onder rechtsoverweging 3.1 daaromtrent tot de zijne.
3.5 Charlemagne c.s. stellen dat de gekochte zaken niet in goede staat zijn afgeleverd. Onmiddellijk bij gebruikmaking van de vrachtwagen en de graafmachine bleek dat er daarmee mechanisch het een en ander niet in orde was. Van de vrachtwagen functioneerden onder andere de radiateur en de ‘gearbox’ niet en van de graafmachine weigerde het hydraulisch systeem dienst. Daarna hebben verscheidene reparaties voor in totaal tienduizenden euro’s plaatsgevonden, waarbij onderdelen zijn gerepareerd en vervangen. Uiteindelijk is het echter niet gelukt de machines goed te laten functioneren. De motor van de vrachtwagen raakt bij het minste of geringste oververhit doordat de versnellingsbak niet goed werkt. De graafmachine is thans onbruikbaar omdat het hydraulisch systeem weer lekt en de versnellingsbak het heeft begeven. Aangezien de sloophamer en de onderdelen slechts geschikt zijn om met deze specifieke graafmachine te gebruiken, zijn die ook onbruikbaar.
3.6 Wijnhout stelt dat de gekochte zaken in goede staat zijn afgeleverd. De vrachtwagen en de graafmachine werkten prima toen die op Sint Maarten aankwamen. De sloophamer en de onderdelen waren nieuw. Wat de vrachtwagen betreft kreeg Wijnhout na enige tijd te horen dat er een probleem was met de radiateur en dat hij begon “warm te lopen”. Wijnhout heeft de radiateur op haar kosten laten vervangen, waarna de vrachtwagen weer prima werkte. Het “warmlopen” is een gevolg van normaal gebruik op Sint Maarten met de temperatuur en de vele heuvels. Nadat Charlemagne c.s. ruim acht maanden en in totaal 559 uur met de graafmachine hadden gewerkt, ontstonden er problemen met de hydraulische pomp van de machine. Wijnhout heeft de pomp op haar kosten laten repareren, waarna de machine weer prima werkte. Latere problemen aan de graafmachine, zoals dat met de tandwielkast, zijn het gevolg van slijtage.
3.7 Ter beoordeling staat de vraag of Wijnhout tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst tussen partijen, in het bijzonder of de afgeleverde zaken aan de overeenkomst beantwoordden.
3.8 Ten aanzien van de vrachtwagen stelt het Hof vast dat deze tweedehands was en dat Charlemagne c.s. deze voor een aanzienlijk lager bedrag dan de nieuwwaarde van, zoals Wijnhout onbestreden naar voren heeft gebracht, € 200.000,- hadden gekocht. Gelet daarop en op het feit dat de vrachtwagen op Sint Maarten onder andere omstandigheden zou functioneren dan in Nederland hebben Charlemagne c.s. onvoldoende gemotiveerd weersproken de stelling van Wijnhout dat zij niet mochten verwachten dat de vrachtwagen niet zou “warmlopen”. De inhoud van de als productie 2 bij de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie overgelegde brief d.d. 14 juni 2006 van [R.B.] is daarvoor onvoldoende. Het had op de weg van Charlemagne c.s. gelegen om het gestelde gebrek met betrekking tot de versnellingsbak te staven, hetgeen zij hebben nagelaten. Het als productie 5 bij de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie overgelegde ongedateerde stuk van Valtic Cannegie met een opsomming is geen onderbouwing.
Voorts hebben Charlemagne c.s. onvoldoende specifiek en onderbouwd gesteld dat de reparaties die in de loop der tijd aan de vrachtwagen zijn verricht, nodig waren omdat de vrachtwagen niet aan de overeenkomst beantwoordde, en niet het gevolg waren van normaal gebruik.
Tot slot kan niet de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen de klacht van Charlemagne c.s. dat de radiateur van de vrachtwagen niet functioneerde, nu Wijnhout die op haar kosten heeft vervangen.
3.9 Het betoog van Charlemagne c.s. dat Wijnhout met betrekking tot de graafmachine niet heeft geleverd wat de overeenkomst van haar vergde, vindt onvoldoende steun in de door hen daartoe aangevoerde feiten en omstandigheden, mede in aanmerking genomen dat ook de graafmachine tweedehands was en Charlemagne c.s. deze voor een aanzienlijk lager bedrag dan de nieuwwaarde van, naar onbetwist vast staat, € 180.000,- hadden gekocht.
Hierbij weegt zwaar dat Wijnhout als productie 2 bij de conclusie van repliek in conventie en van dupliek in reconventie een overzicht van [R.B.] voornoemd heeft overgelegd volgens welk in de periode van week 18 tot en met 50 van 2005 in totaal 559 uur met de graafmachine is gewerkt. Zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, valt niet in te zien dat, zoals Charlemagne c.s. stellen, een zo groot aantal uren met de graafmachine kan zijn gewerkt enkel door de pogingen om ermee te werken nadat reparaties waren verricht (ook niet indien wordt uitgegaan van het door Charlemagne c.s. genoemde aantal van in totaal 372 uur). Bovendien hebben Charlemagne c.s. niet ontkend dat zij in totaal US$ 53.105,- met de graafmachine hebben verdiend.
Het feit dat, zoals ook blijkt uit voormelde brief van [R.B.], het in september 2005 nodig was de hydraulische pomp van de graafmachine te vervangen, doet aan het voorgaande onvoldoende af. In confesso is dat de pomp daadwerkelijk is vervangen op kosten van Wijnhout.
De stelling van Charlemagne c.s. dat de graafmachine thans onbruikbaar is, is zonder toelichting – die ontbreekt – niet relevant nu dat ook het gevolg kan zijn van slijtage.
Tot slot gaat het Hof gaat voorbij aan de ongedateerde verklaring van de heer [M.] die als productie 2 bij de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie is overgelegd, nu onduidelijk is op welk tijdstip diens conclusie dat de machine ‘not in working condition’ is, betrekking heeft.
3.10 Gelet op het vorenoverwogene treft de grief dat de sloophamer en de onderdelen niet gebruikt kunnen worden omdat de graafmachine thans onbruikbaar is, geen doel.
3.11 Nu Charlemagne c.s. niet voldaan hebben aan hun stelplicht wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
3.12 De slotsom is dat alle grieven falen. Het Hof heeft ook ambtshalve geen bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep.
3.13 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Charlemagne c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Charlemagne c.s. in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Wijnhout gevallen en tot op heden begroot op NAF. 207,50 aan verschotten en NAF. 6.200,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, E.P. van Unen en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 8 mei 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.