ECLI:NL:OGHNAA:2009:BJ5688

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
18 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 084/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing vergunning tot tijdelijk verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf door de minister van Vreemdelingenzaken. De minister had eerder een verzoek van de werkgeefster om de vreemdeling een vergunning te verlenen afgewezen. De vreemdeling stelde dat de minister ten onrechte een beschikking op bezwaar had gegeven zonder het advies van de bezwaaradviescommissie af te wachten. Het Hof oordeelt dat de minister niet binnen de gestelde termijn een advies heeft ontvangen en daarom op bezwaar mocht beschikken zonder het advies af te wachten. Het beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard.

Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, voor zover het beroep van de vreemdeling niet ontvankelijk was verklaard, maar bevestigt de uitspraak voor het overige. De vreemdeling had eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf gekregen, maar de minister oordeelde dat zij ten tijde van het indienen van het verzoek drie jaar in Aruba verbleef, wat volgens de minister niet mogelijk was. Het Hof oordeelt dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aanspraak kon maken op naturalisatie op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

De vreemdeling betoogde verder dat het beleid van de minister om de toestroom van vreemdelingen te beperken niet rechtmatig was, maar het Hof oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om vreemdelingen niet langer dan drie jaar toe te laten voor arbeid in loondienst. Het beroep is ongegrond verklaard en de minister wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling.

Uitspraak

HLAR 084/08
Datum uitspraak: 18 juni 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 15 oktober 2008 in zaak nr. 3904 van 2007 in het geding tussen:
[de werkgeefster] en appellante
en
de minister van Vreemdelingenzaken.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 11 oktober 2006 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) een verzoek van [de werkgeefster] (hierna: de werkgeefster) om appellante (hierna: de vreemdeling) een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 8 oktober 2007 heeft de minister het daartegen door de werkgeefster en de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door de werkgeefster en de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Hof ingekomen op 26 november 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2009, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.G. Illes, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mrs. D.E. Gibson, advocaat, en A.A. Henriquez, G.M.N. Maduro, M.D. van Wilgen en J.M. Harewood, allen werkzaam bij de Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het Hof overweegt ambtshalve het volgende.
2.1.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) kan degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing, als bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 14, tweede lid, of 20, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
2.1.2. De vreemdeling kon tegen de beschikking van 8 oktober 2007 beroep instellen bij het Gerecht. Nu daarvoor ook anderszins geen grond bestaat, heeft het Gerecht het beroep, voor zover door haar ingesteld, ten onrechte niet ontvankelijk verklaard.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Hof zal de zaak niet naar het Gerecht terugverwijzen, nu uit hetgeen hierna wordt overwogen volgt dat het bij het Gerecht ingestelde beroep kennelijk ongegrond is.
2.3. In beroep heeft de vreemdeling betoogd dat de minister ten onrechte een beschikking op bezwaar heeft gegeven, zonder het advies van de bezwaaradviescommissie af te wachten.
2.3.1. Niet in geschil is dat het advies van de bezwaaradviescommissie door de minister niet binnen de daarvoor in artikel 19 van de Lar gestelde termijn is ontvangen. De minister mocht derhalve op bezwaar beschikken, zonder het advies af te wachten. Het betoog faalt.
2.4. De vreemdeling betoogt voorts dat aan de afwijzing van haar verzoek ten onrechte ten grondslag is gelegd dat zij ten tijde van het indienen ervan drie jaar in Aruba heeft verbleven.
2.4.1. Ook dat betoog faalt. Bij beschikking van 9 september 2003 heeft de minister aan de vreemdeling een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend en zij heeft van 2 juli 2003 tot 2 juli 2006 krachtens zodanige vergunning hier te lande verbleven.
2.5. De vreemdeling betoogt voorts dat, door haar de verzochte vergunning niet te verlenen, haar, in strijd met de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Rijkswet), het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het Statuut) en artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (hierna: het EVN), de mogelijkheid van naturalisatie wordt onthouden.
2.5.1. Gesteld noch gebleken is dat de vreemdeling ten tijde van het besluit van 8 oktober 2007 aan de Rijkswet of het Statuut aanspraak op naturalisatie kon ontlenen. Het EVN houdt geen bepaling in die de minister er onder die omstandigheden toe noopte de vreemdeling toe te laten teneinde haar in staat te stellen zodanige aanspraak in het leven te roepen. Het betoog faalt.
2.6. De vreemdeling betoogt verder dat het door de minister gevoerde beleid, neergelegd in de Nota Vreemdelingenbeleid van 24 juni 2002 (hierna: de nota), voor zover het is bedoeld de toestroom van vreemdelingen naar Aruba te beperken, niet gevoerd mocht worden, omdat het miskent dat op de lokale arbeidsmarkt onvoldoende arbeidskrachten beschikbaar zijn om de door haar beoogde functie van inwonende dienstbode te vervullen en, voor zover beoogd is om het aantal naturalisaties te beperken, niet gevoerd mocht worden, omdat de minister daartoe niet bevoegd is.
2.6.1. Volgens de nota, voor zover thans van belang, wordt aan vreemdelingen, behoudens bijzondere gevallen, voor het verrichten van arbeid in loondienst geen langer verblijf hier te lande dan in totaal drie jaar toegestaan. Voor nieuw toegelaten vreemdelingen zal gedurende de hun toegestane periode van verblijf geen wijziging van de toelatingsvoorwaarden worden verleend. Dat houdt in dat zij van werkgever, noch van functie mogen veranderen op straffe van verlies van hun vergunning tot verblijf. Voor vreemdelingen die ten tijde van de publicatie van de beleidsregels legaal op Aruba verbleven, geldt de oude regeling en blijven arbeidsmarkt en justitiële antecedenten de bepalende factoren voor hun verder verblijf, aldus de nota.
2.6.2. Met het beperken van de duur van het verblijf van voor het verrichten van arbeid in loondienst toegelaten vreemdelingen is bedoeld te voorkomen dat bij een mogelijke economische terugval een overschot aan buitenlandse werknemers op de locale arbeidsmarkt ontstaat. In hetgeen de vreemdeling in beroep heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid ter bescherming van het economisch welzijn heeft kunnen besluiten dat vreemdelingen in de regel voor het verrichten van arbeid in loondienst niet langer dan drie jaren op Aruba worden toegelaten. Dat, als gesteld, tevens bedoeld is het aantal naturalisaties te beperken, is geen reden om te oordelen dat het beleid niet gevoerd mocht worden. De beroepsgrond faalt.
2.7. De vreemdeling betoogt voorts dat de minister, gelet op de Directiemededeling 2005/14 van 21 juli 2005 van de directeur van de Directie Immigratie en Naturalisatie Aruba (hierna: de directiemededeling), ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het in de nota gepubliceerde beleid. Volgens de directiemededeling heeft de minister van Justitie, voor zover thans van belang, de ingangsdatum van de nieuwe beleidsregel op 1 januari 2004 gesteld en opdracht gegeven het oude beleid toe te passen op de aanvragen die tussen 24 juni 2002 en 31 december 2003 zijn ingediend, in behandeling genomen en ingewilligd.
2.7.1. Ook dat betoog faalt. Nu de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de niet gepubliceerde directiemededeling heeft geleid tot een vaste gedragslijn in afwijking van de gepubliceerde beleidsregel, mocht de minister het beleid, zoals gevoerd volgens de nota, op haar toepassen.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. Het Hof ziet aanleiding om daarbij een wegingsfactor van 0,25 toe te passen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 15 oktober 2008 in zaak nr. 3904 van 2007, voor zover het door de vreemdeling ingestelde beroep daarbij niet ontvankelijk is verklaard;
III. bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het bij het Gerecht in voormelde zaak door de vreemdeling tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 8 oktober 2007 ingestelde beroep ongegrond;
V. veroordeelt de minister van Vreemdelingenzaken tot vergoeding van de bij [de vreemdeling] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 350,00 (zegge: driehonderd vijftig gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de minister van Vreemdelingenzaken aan [de vreemdeling] te worden betaald;
VI. gelast dat het land Aruba aan [de vreemdeling] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: honderd gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2009
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,