ECLI:NL:OGHNAA:2009:BI7360

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
19 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG-126/08-H-449/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Bank van de Nederlandse Antillen om uitkeringen te weigeren in verband met criminele transacties

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenvonnis van 6 januari 2009, staat de bevoegdheid van de Bank van de Nederlandse Antillen (BNA) centraal. BNA is door de Landsverordening Toezicht Bank- en Kredietwezen (LTBK) aangewezen om de zaken van de failliete First Caribbean International Bank (FCIB) af te wikkelen. De kern van het geschil betreft de vraag of BNA uitkeringen aan rekeninghouders kan weigeren of opschorten wanneer er onzekerheid bestaat over de herkomst van de gelden, met name in verband met mogelijke criminele transacties. Het Hof oordeelt dat BNA deze bevoegdheid heeft zolang de onzekerheid niet is weggenomen. Dit oordeel is gebaseerd op de publieke taak van BNA en de noodzaak om te voorkomen dat zij zich schuldig maakt aan witwassen of andere strafbare feiten.

De zaak kwam aan de orde nadat Online Cellular y Multimedia S.L. (Online) een vordering had ingesteld tegen BNA. Online betoogde dat BNA onrechtmatig handelde door uitkeringen te weigeren. Het Hof heeft in zijn tussenvonnis van 6 januari 2009 al overwogen dat BNA het recht heeft om nader onderzoek te verlangen en dat dit niet onrechtmatig is. BNA had een brief van Her Majesty’s Revenue and Customs (HMRC) overgelegd, waarin werd gewezen op mogelijke betrokkenheid van Online bij criminele activiteiten. Het Hof concludeert dat de vordering van Online niet toewijsbaar is en bevestigt het bestreden vonnis, waarbij Online in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van financiële instellingen in het kader van het voorkomen van witwassen en de noodzaak om adequaat te reageren op signalen van criminele activiteiten. Het Hof bevestigt dat BNA niet onrechtmatig handelt door uitkeringen op te schorten zolang er onzekerheid bestaat over de herkomst van de gelden.

Uitspraak

registratienr. [KG-126/08-H-449/08]
uitspraak 19 mei 2009
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in kort geding in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht ONLINE CELULAR Y MULTIMEDIA S.L, gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
appellante,
gemachtigde de advocaat mr. D.D. Zahavi,
tegen
de openbare rechtspersoon BANK VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN,
gevestigd te Curaçao,
geïntimeerde,
gemachtigde de advocaat mr. P.A. Brandsma.
De partijen worden hierna wederom aangeduid als Online en BNA.
1. Het verdere verloop van de procedure
Het hof heeft in deze zaak een tussenvonnis gewezen op 6 januari 2009. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt naar dat tussenvonnis verwezen.
Op 7 april 2009 heeft Online een akte houdende overlegging producties genomen, en BNA een akte uitlating. Op 28 april heeft Online een antwoord akte tevens houdende akte overlegging producties genomen, en BNA een akte uitlating. Vervolgens is vonnis gevraagd, dat is bepaald op heden.
2. Beoordeling
2.1 In het tussenvonnis heeft het hof in 4.5 en 4.6 overwogen:
<i>4.5 Vooropgesteld moet worden dat BNA als openbaar lichaam door de LTBK is aangewezen om de zaken van FCIB af te wikkelen. Zij heeft de bevoegdheid om uitkeringen aan rekeninghouders te weigeren of op te schorten indien onzekerheid bestaat over de vraag of de desbetreffende gelden afkomstig kunnen zijn van of in verband kunnen staan met criminele transacties. Van die bevoegdheid kan zij gebruik maken zolang die onzekerheid niet is weggenomen; dat maakt deel uit van de publieke taak waarmee zij is belast.
4.6 Dat betekent dat het niet uitsluitend gaat om de vraag of BNA, door uitkeringen aan bepaalde rekeninghouders te verrichten, zich schuldig zou maken aan het misdrijf van witwassen respectievelijk zich zou blootstellen aan strafvervolging, zoals Online lijkt te betogen; BNA moet aan de hand van de hierboven in 4.5 weergegeven maatstaven beslissen of zij tot uitkering over kan gaan. Voorzover de grieven van Online ervan uitgaan dat het alleen gaat om mogelijk strafbaar handelen door, of het risico van strafvervolging van BNA, moeten zij worden verworpen.</i>
Online stelt zich op het standpunt dat het hof daarmee buiten de rechtsstrijd is getreden dan wel de regels van een juiste procesorde heeft miskend, omdat BNA totdien als verweermiddel alleen had aangevoerd dat zij, door het doen van uitkeringen aan Online, mogelijkerwijs strafbaar zou kunnen handelen en zou blootstaan aan het risico van strafvervolging. Dat standpunt is echter niet juist. In het midden kan blijven of de in de zojuist geciteerde overwegingen bedoelde norm niet al besloten lag in het vóór het tussenvonnis door BNA gevoerde verweer; immers ook indien Online zulks niet zou hebben kunnen begrijpen, zou slechts sprake zijn van een aanvulling van de rechtsgronden, waartoe de rechter gehouden is, niet een aanvulling van feiten of omstandigheden. Evenmin is afbreuk gedaan aan een juiste procesorde. Ter zitting van 25 november 2008 is deze kwestie aan de orde geweest, en ook na het tussenvonnis heeft Online haar commentaar op dit punt kunnen weergeven, hetgeen zij ook heeft gedaan. Het hof ziet dan ook geen aanleiding op de bewuste overwegingen terug te komen.
2.2 In het tussenvonnis heeft het hof voorts, in 4.7, overwogen dat BNA nader onderzoek mocht verlangen en daarmee niet onrechtmatig jegens Online heeft gehandeld.
Naar aanleiding van de door het hof in het tussenvonnis gestelde vragen heeft BNA een brief met bijlagen van de solicitor van Her Majesty’s Commissioners for Revenue and Customs (hierna: HRMC) van 24 maart 2009 overgelegd. In die brief werd aan BNA medegedeeld, voor zover hier van belang:
<i>2.4 You will note from the enclosed that following the identification by our clients of the participation of a number of taxable persons in MTIC activity, namely [C., P., S., ] and Mr [P.]s. [Mr H.] was duly appointed as office holder with the purpose to investigate the participation of these insolvent entities in MTIC activity.
2.5 As a consequence of those investigations, [Mr H.] has concluded that Online has been engaged in a number of transactions which now may well give rise to the bringing by him of claims against Online on the basis of their assistance in MTIC activity of those entities of which he is office holder.
3. We understand that [Mr H.] is currently at an advanced stage of his investigations and that as a consequence it is entirely likely that he will be bringing claims against Online to recover sums unlawfully diverted from those insolvent estates over which he has been appointed office holder.</i>
2.3 Bij die brief is een toelichting gevoegd van de daarin genoemde [K.J. H.], waarin de tegen Online gerezen bedenkingen en het inmiddels verrichte onderzoek worden uiteengezet. BNA mag daarop afgaan, en het hof heeft ook op dit punt, ondanks de betwisting door Online van hetgeen door HMRC naar voren is gebracht, geen aanleiding om terug te komen op het oordeel weergegeven in het tussenvonnis onder 4.7. Uit de voormelde brief blijkt ook dat (de solicitor van) HMRC verwacht op betrekkelijk korte termijn (in the near future) een procedure te kunnen aanvangen. Onder deze omstandigheden kan BNA geen verwijt worden gemaakt dat zij onvoldoende aandringt op een voortvarende afwikkeling van het onderzoek.
2.4 De conclusie moet dan ook zijn dat de vordering van Online niet toewijsbaar is, en dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd, met veroordeling van Online in de kosten van het hoger beroep.
3. Beslissing
Het hof
- bevestigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt Online in de kosten van het hoger beroep, voor zover aan de zijde van BNA tot op heden gevallen begroot op NAF. 110,- aan verschotten en NAF. 37.000,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L.C. Hoefdraad, J. de Boer en W.P. Scheltema, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van het hof te Curaçao op 19 mei 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.