ECLI:NL:OGHNAA:2009:BI6970

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
19 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 1898/08; H-489/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over verlof aan gedetineerde

In deze Arubaanse zaak gaat het om een geschil over de afwijzende beslissing van de Minister van Justitie tot het verlenen van verlof aan een gedetineerde. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft op 19 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat eerder door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) was behandeld. De gedetineerde had verlof aangevraagd, maar de Minister van Justitie had dit verzoek afgewezen. Het GEA had echter de afwijzing geschorst en bepaald dat de gedetineerde voorlopig in aanmerking kwam voor verlof, wat leidde tot het hoger beroep van het Land Aruba.

Het Hof oordeelt dat de gedetineerde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat hij volgens het Land een verzoek op basis van artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering had moeten indienen in plaats van een civiele procedure te starten. Het Hof stelt vast dat het Land onvoldoende belang heeft bij het hoger beroep, aangezien de gedetineerde inmiddels in vrijheid is gesteld. De partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de voorlopige oordelen van het Hof, en verdere beslissingen worden aangehouden.

De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van de juiste rechtsgang in strafzaken en de rol van de civiele rechter in dergelijke procedures. Het Hof verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeert dat er onvoldoende gronden zijn om van het uitgangspunt af te wijken dat de civiele rechter de eiser niet-ontvankelijk moet verklaren als er een andere rechtsgang openstaat.

Uitspraak

Vonnisdatum: 19 mei 2009
Zaaknummer: KG 1898/08; H-489/08
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
KORT GEDING
Vonnis in de zaak van:
de openbare rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. A. Lumenier,
– tegen –
[Geïntimeerde],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.F.K.J. Lejuez.
Partijen worden hierna “het Land” en “[geïntimeerde]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 25 juni 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna te noemen: GEA) tussen partijen vonnis in kort geding gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis.
1.2 Het Land is in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis door op 15 juli 2008 een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA in te dienen. Bij op 4 augustus 2008 ingekomen memorie van grieven heeft het twee grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. De conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van hem in de kosten van beide procedures.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met veroordeling van het Land in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Op de voor pleidooi bepaalde dag heeft de gemachtigde van het Land pleitnotities overgelegd en heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] daarvan afgezien. Vervolgens is vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
2. De grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. De beoordeling
3.1 De grieven zijn niet gericht tegen de vaststelling van de feiten door het GEA onder 2 van het vonnis waarvan beroep. Die vaststelling komt het Hof bovendien juist voor. Zij dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling in hoger beroep.
3.2 Het gaat in deze zaak om het volgende. Het GEA heeft in het vonnis waarvan beroep uitvoerbaar bij voorraad de afwijzende beslissing van de Minister van Justitie tot het niet verlenen van verlof aan [geïntimeerde] geschorst en bepaald dat hij met onmiddellijke ingang voorlopig in aanmerking komt voor verlof, conform de verlofregeling voor gedetineerden, met veroordeling van het Land in de kosten van het geschil zijdens [geïntimeerde]. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
3.3 Bij pleidooi in hoger beroep heeft het Land betoogd dat het GEA [geïntimeerde] niet-ontvankelijk had moeten verklaren omdat [geïntimeerde] een verzoek ex artikel 43 Sv had moeten indienen in plaats van een civiele procedure te entameren. Daarbij heeft het Land verwezen naar de beschikking van het Hof van 12 november 2008 met zaaknummer SRKG-3 van 2008.
3.4 Ingevolge artikel 43 Sv kan in alle gevallen, waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het Wetboek van Strafvordering zelf daaromtrent geen regeling bevat, een verzoek om zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft. Bij voormelde beschikking is het Hof uitdrukkelijk teruggekomen van zijn bij beschikking van 31 maart 2004, TAR-Justicia 2004 nr. 3, p. 138-139, gegeven oordeel dat de strafvorderlijke kort geding-rechter niet bevoegd is kennis te nemen van een verzoek ex artikel 43 Sv in de fase van tenuitvoerlegging van onherroepelijk geworden strafvonnissen. Het onderhavige geval betreft die fase nu de vordering van [geïntimeerde] ertoe strekt dat hij in aanmerking wordt gebracht voor de verlofregeling voor gedetineerden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de civiele rechter de eiser niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, indien terzake een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open staat. Er zijn in dit geval voorshands oordelend onvoldoende gronden om van dit uitgangspunt af te wijken, mede in aanmerking genomen dat blijkens de memorie van toelichting op artikel 43 Sv het de bedoeling van de wetgever is dat de strafvorderlijke procedure derogeert aan de civielrechtelijke procesgang. Op grond van het voorgaande moet voorshands oordelend [geïntimeerde] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
3.5 Het Land heeft naar het voorlopig oordeel van het Hof onvoldoende belang bij het hoger beroep. De zaak heeft immers betrekking op de vraag of [geïntimeerde] recht heeft op verlof, terwijl hem is meegedeeld dat hij voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld op 31 oktober 2008 en gesteld noch gebleken is dat dit niet is geschied. Het verkrijgen van een principiële uitspraak levert niet zonder meer een voldoende belang op voor hoger beroep (vergelijk HR 1 oktober 1999, NJ 1999, 836 Nederlandse Antillen - Sint Maarten). Een veroordeling in de kosten levert in dit geval evenmin voldoende belang op.
3.6 Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte gelijktijdig uit te laten over de hierboven gegeven voorlopige oordelen van het Hof. Uitstel zal niet worden toegestaan.
3.7 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING:
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van het Hof van dinsdag 16 juni 2009 voor het gelijktijdig nemen van de in rechtsoverweging 3.6 bedoelde akten;
bepaalt dat uitstel niet zal worden toegestaan;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 19 mei 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.