ECLI:NL:OGHNAA:2009:BI3287

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 315/05 - H 239/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van notaris en zorgplicht bij geestelijke stoornis

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een notaris, mr. Rudolf Johannes Anthony Palm, in verband met de overdracht van onroerend goed. De zaak is ontstaan na een geschil over de geestelijke toestand van de verkoper, [K.], die op het moment van de overdracht mogelijk niet in staat was om de gevolgen van zijn handelingen te overzien. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft op 14 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep, na eerdere vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De notaris heeft een zware zorgplicht jegens alle belanghebbenden, niet alleen de partijen bij de akte. Het Hof oordeelt dat de notaris tekortgeschoten is in zijn zorgplicht door geen onderzoek te doen naar de geestelijke toestand van [K.]. Dit tekortschieten heeft geleid tot de vernietigbaarheid van de akte van overdracht. De getuigenverklaringen wijzen op een langdurige geestelijke achteruitgang van [K.], wat de notaris had moeten opmerken. De schadebeperkingsplicht van de koper, de naamloze vennootschap Fraal Import & Export N.V., wordt ook besproken. Het Hof concludeert dat Fraal aan haar plicht heeft voldaan door te stellen dat haar derdenbescherming toekomt. De zaak wordt terugverwezen naar de rol om Fraal in de gelegenheid te stellen haar schade te onderbouwen, waarna Palm c.s. kunnen reageren. Het Hof houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

Registratienummer: AR 315/05 - H 239/08
Uitspraak: 14 april 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
1. Mr. Rudolf Johannes Anthony PALM,
2. Mr. Donald Morris SENIOR,
beiden wonende op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagden,
thans appellanten,
gemachtigden: mrs. M.W.J.H. Welten en T.C. Martis,
- tegen -
de naamloze vennootschap
FRAAL IMPORT & EXPORT N.V.,
gevestigd op Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
appellante in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. L.M. Virginia.
Partijen worden hierna "Palm c.s." en "Fraal" genoemd. Appellant sub 1 wordt "mr. Palm" genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 8 mei 2006, 15 januari 2007 en 18 februari 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die vonnissen.
1.2 Palm c.s. zijn in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 18 februari 2008 door op 22 februari 2008 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij op 4 april 2008 ingekomen memorie van grieven hebben zij vijf grieven aangevoerd en toegelicht tegen dat vonnis en tegen het vonnis van 6 maart 2006. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof de drie door het GEA gewezen vonnissen zal vernietigen en de vordering van Fraal alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Fraal in de proceskosten in beide instanties.
1.3 Fraal heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van Palm c.s. in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Op de voor pleidooi nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Aan de pleitnotities van Palm c.s. is een productie gehecht.
Fraal heeft op 3 maart 2009 een akte genomen. Vonnis is gevraagd, en bepaald op heden.
1.5 Bij e-mailbericht van 5 maart 2009 hebben Palm c.s. het Hof verzocht Fraal opnieuw in de gelegenheid te stellen de akte te nemen onder weglating van de passages die geen betrekking hebben op de productie, of Palm c.s. in de gelegenheid te stellen een antwoordakte te nemen. Bij e-mailbericht van 6 maart 2009 heeft Fraal zich tegen toewijzing van deze verzoeken verzet.
2. De grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. De beoordeling
3.1 Het Hof ziet geen aanleiding om de akte van 3 maart 2009 geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing te laten en ook niet om Palm c.s. in de gelegenheid te stellen erop te reageren. De akte bevat geen nieuwe stellingen en brengt geen wijziging in de oordelen van het Hof over dit geschil.
3.2 In hoger beroep is niet bestreden dat de door het GEA bij vonnis van 8 mei 2006 onder 1 opgesomde feiten als vaststaand kunnen worden aangemerkt. De vaststelling komt het Hof juist voor. Het Hof gaat daarom van die vaststelling uit.
3.3 Grief 1 klaagt dat de feitenvaststelling onvolledig is. Volledigheid is geen bruikbare maatstaf voor de beoordeling van een feitenvaststelling. Het Hof zal in dit vonnis trachten op alle essentiële stellingen van Palm c.s. te responderen. In het midden kan blijven of het GEA dat heeft gedaan.
3.4 Grief 4, die het Hof thans zal behandelen, klaagt over de door het GEA aangenomen maatstaf voor beoordeling van de aansprakelijkheid van mr. Palm jegens Fraal.
3.5 Op de notaris rust een zwaarwegende zorgplicht ter zake van hetgeen nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen welke zijn beoogd met de in een akte opgenomen rechtshandelingen. Deze verplichting geldt jegens alle belanghebbenden en niet slechts jegens de partijen bij de in de notariële akte opgenomen rechtshandeling (HR 28 september 1990, NJ 1991, 473; HR 20 december 2002, NJ 2003, 325). Onder omstandigheden kan deze zorgplicht meebrengen dat de notaris bij ieder van partijen informeert of deze de reikwijdte van de aangegane verplichtingen wel overziet (HR 14 december 2007, NJ 2008, 8).
3.6 De percelen zijn op dezelfde dag ten overstaan van mr. Palm overgedragen van [K.] naar [M.] en van [M.] naar Fraal. Tegen de overweging van het GEA dat mr. Palm ten tijde van het verlijden van de eerste overdrachtsakte wist dat het perceel direct zou overgaan naar Fraal is geen grief gericht, zodat het Hof van die vaststelling uitgaat. Onder die omstandigheden was mr. Palm uit hoofde van zijn zorgplicht jegens Fraal gehouden onderzoek te doen naar de vraag of de koop tussen [K.] en [M.] vernietigbaar zou zijn vanwege een (al dan niet voor [M.] kenbare) geestelijke stoornis bij [K.], indien mr. Palm redelijkerwijs aanwijzingen had dat dit een reëel risico was en voorzover dat onderzoek redelijkerwijs van hem kon worden gevergd.
Grief 4 moet daarom worden verworpen.
3.7 Het GEA heeft aangenomen dat het mr. Palm bij het passeren van de overdrachtsakte duidelijk had moeten zijn dat bij [K.] sprake was van een geestelijke stoornis die een redelijke waardering van zijn belangen belette. Hierover klaagt grief 3, die thans aan de orde komt.
3.8 In de procedure tussen de erven [K.] en [M.] zijn getuigen gehoord, die - kort gezegd - het volgende hebben verklaard:
a. [Buurvrouw], buurvrouw: [K.] was vanaf 1990 of 1991 niet goed meer bij zijn hoofd. Zij lette meestal 's middags op hem. Praten met [K.] ging soms heel goed. Op andere momenten reageerde hij niet.
b. [Buurman], buurman: [K.] is op zeker moment ziek geworden en toen reageerde hij niet meer goed. Hij reageerde heel vreemd op de vraag hoe het met hem ging en verdere gesprekken waren niet mogelijk.
c. [overbuurman], overbuurman: rond 1989, 1990 merkte de getuige dat [K.] geestelijk achteruitging. Hij reageerde verkeerd en zag dingen die er niet waren. Hij was duidelijk verward en een normaal gesprek was niet mogelijk.
d. [voormalig huurder], voormalig huurder: in 1987 of 1988 begon [K.] minder goed te worden. Na 1987 of 1988 praatte hij bijna niet meer en heeft de getuige hem niet meer in goeden doen gezien. In maart 1992 was [K.] al jaren niet meer aanspreekbaar en was het duidelijk zichtbaar dat hij niet meer bij zijn volle verstand was.
e. [internist], internist: er was een achteruitgang in de hersenen van [K.]. Deze verliep in fasen met ups en downs. In mei 1990 had hij een goede façade. Bij onderzoeken in februari en april 1992 was hij erg achteruitgegaan. De getuige acht het onwaarschijnlijk dat [K.] in die periode een helder moment had. [K.] was passief en er was geen goed gesprek met hem te voeren. In juli 1992 was hij apathisch en niet tot een spontaan gesprek in staat. Volgens de getuige was het toen zonneklaar dat [K.] geestelijk achteruit was gegaan.
f. [betrokkene], betrokkene bij de transacties: bij de koop was met [K.] normaal te praten. Volgens de getuige begreep [K.] heel goed waarover het ging. [K.] wilde wijzigingen aanbrengen en onderbrak Van der Hout daarom bij diens uitleg. Wel was hij wat trager geworden. Bij het tekenen van de transportakte bevestigde [K.] dat hij akkoord ging.
g. [betrokkene 2], betrokkene bij de transacties: bij de koop was [K.] niet helemaal goed, wat traag, maar zeker niet geestelijk gestoord. Vóór de koop is [betrokkene 2] bij [K.] geweest. Toen kon deze goed redeneren en wist hij precies waarover het ging.
h. [getuige]: bij de koop heeft hij [betrokkene 2] naar [K.] gebracht. Hij kwam goed uit zijn woorden en wist waar hij het over had. De getuige kreeg zeker niet de indruk dat [K.] geestelijk niet meer helemaal gezond was.
i. [verpleegkundige], verpleegkundige: [K.] had in de periode begin 1992-juli 1993 zijn heldere momenten, dan reageerde hij redelijk goed. Het was zeker niet zo dat dan op het eerste gezicht duidelijk was dat hij je niet begreep. Hoe vaak [K.] heldere momenten had, weet de getuige niet meer.
3.9 Voorts is een schriftelijke verklaring overgelegd van neuroloog Rico over CT-scans en de ziekte van Parkinson.
3.10 In de onderhavige procedure zijn in eerste aanleg getuigen gehoord, die - kort gezegd - het volgende hebben verklaard:
f. mr. Palm zelf: [K.] werd op de dag van de overdracht vergezeld van zijn dochter en schoonzoon, die hem hadden gebracht. Verder was [betrokkene] erbij. Partijen hebben na uitleg bevestigd dat zij het eens waren. [K.] vroeg of er een perceel miste en zei dat hij niet wilde wachten, omdat hij geld naar zijn vrouw in Holland moest sturen. Hij zei ook dat hij zelf wilde ondertekenen. [K.] sprak een beetje langzaam, maar kon wel gewoon praten. De getuige had niet de indruk dat [K.] een geestelijke stoornis had. [K.] zei, voordat hij de akte ondertekende, ook tegen zijn schoonzoon dat het zo goed was.
g. [notarieel medewerker], notarieel medewerker: bij het ondertekenen van de koopakte, waarbij [K.] aanwezig was, kwam naar voren dat [K.] een gedeelte van het perceel toch wilde behouden. [K.] heeft toen nog een verhoging van de koopprijs bedongen. Bij het passeren van de leveringsakte waren behalve [K.] ook diens dochter en schoonzoon aanwezig. Voorzover de getuige zich herinnert, heeft [K.] niets gezegd of gevraagd, behalve dat hij de vraag of alles goed was bevestigend heeft beantwoord. [K.] was traag, maar de getuige had het gevoel dat [K.] bij zijn volle verstand was.
h. [dochter], dochter van [K.]: de getuige was met haar vader meegegaan naar de notaris, omdat hij niet meer in staat was beslissingen te nemen. Hij zag vaak dingen die er niet waren. In haar herinnering ging het bij de notaris allemaal heel snel. Zij kan zich niet herinneren of haar vader nog iets gezegd heeft.
3.11 Alle getuigen verklaren dat [K.] traag was. Mr. Palm zelf verklaart daarnaast dat [K.] bibberde.
De verklaringen van de getuigen [buurvrouw] [overbuurman] [voormalig huurder] en [internist] houden in dat [K.] al sinds 1990 niet meer bij zijn volle verstand was, dat dit duidelijk merkbaar was en dat een normaal gesprek met hem niet mogelijk was. De verklaringen van [buurman] en [dochter] geven hier enige steun aan. De verklaring van internist De Lannoy is zwaarwegend, omdat [K.] hem vanaf 1989 regelmatig om medische redenen heeft bezocht. De schriftelijke verklaring van Rico doet er niet aan af dat [K.] naar de waarneming van De Lannoy tijdens diens onderzoeken in februari, april en juli 1992 erg was achteruitgegaan en dat er naar die waarneming toen geen goed gesprek met hem te voeren was.
Hiertegenover staan de verklaringen van mr. Palm zelf en van zijn notarieel medewerker [notarieel medewerker]. Gelet op hun belang bij de uitkomst moeten hun verklaringen met behoedzaamheid worden gewaardeerd. Daar komt bij dat de verklaring van mr. Palm over hetgeen [K.] heeft gezegd, nauwelijks enige steun vindt in andere verklaringen.
Ook de verklaringen van [betrokkene] en [betrokkene 2] moeten met behoedzaamheid worden gehanteerd vanwege hun belangen bij de transacties. De getuige [hetuige] heeft slechts een beperkte indruk van [K.] gekregen (en hij had geen onderzoeksplicht). Voorts is de akte van overdracht meer dan een half jaar na de koop gepasseerd.
De verklaring van [verpleegkundige] doet weinig af aan het ten gunste van Fraal bijgebrachte bewijsmateriaal, omdat [verpleegkundige] heeft verklaard niet te weten hoe vaak [K.] heldere momenten had.
3.12 Het Hof acht op grond van het voorgaande bewezen dat [K.] ten tijde van het passeren van de akte van overdracht op een zodanige wijze praatte en bewoog, dat dit redelijkerwijs voor mr. Palm een aanwijzing moest zijn dat bij [K.] sprake was van een geestelijke stoornis en wel in die mate dat een reëel risico bestond dat de akte van overdracht vernietigbaar zou zijn. Mr. Palm was daarom jegens Fraal gehouden daar enig onderzoek naar te doen. Nu hij dat heeft nagelaten, is hij tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Grief 3 mist dan ook doel.
3.13 Het Hof komt nu toe aan grief 2. Deze richt zich tegen de verwerping van het verweer van Palm c.s. dat Fraal niet aan de schadebeperkingsplicht heeft voldaan, omdat zij in de procedure tegen de erven [K.] geen adequaat beroep heeft gedaan op derdenbescherming.
3.14 De schadebeperkingsplicht wordt begrensd door de redelijkheid. Het is omstreden of naar oud recht bescherming toekomt aan derden te goeder trouw die om baat hebben verkregen. Het oordeel van het Hof hierover in de zaak Armara/erven [K.] is gebaseerd op literatuur en rechtspraak van de feitenrechter, maar niet op rechtspraak van de Hoge Raad.
Fraal heeft in in beide feitelijke instanties aangevoerd dat haar die bescherming toekomt. Daarmee heeft zij aan de schadebeperkingsplicht voldaan. Zij mocht ervan uitgaan dat de rechter ambtshalve kennis zou nemen van de literatuur en rechtspraak die het Hof in de zaak Armara/erven [K.] doorslaggevend heeft geoordeeld. Onzeker is of de Hoge Raad tot dezelfde slotsom zou komen. Het is onder die omstandigheden niet redelijk te verlangen dat Fraal in drie instanties tegen de erven [K.] procedeert, voordat zij haar schade op Palm c.s. kan verhalen.
Evenmin is Fraal uit hoofde van haar schadebeperkingsplicht jegens Palm c.s. gehouden in rechte op te komen tegen executie van het vonnis in de zaak Fraal/erven [K.] met een beroep op het vonnis in de zaak Armara/erven [K.]. Fraal mag redelijkerwijs verwachten dat zij de executie daarmee niet kan voorkomen.
Grief 2 faalt daarom.
3.15 Ook grief 5 heeft ten dele betrekking op de schadebeperkingsplicht, namelijk voorzover Palm c.s. betogen dat Fraal beslag moet laten leggen op de vordering van de erven [M.] op de erven [K.] ter zake van de terugbetaling van de koopprijs of ter zake van ongerechtvaardigde verrijking. Waarom het redelijk zou zijn dat Fraal dit doet, voordat zij Palm c.s. aanspreekt, is niet toegelicht en valt zonder toelichting niet in te zien, zeker niet nu niets is gesteld over de verhaalbaarheid van die vordering. De door [M.] betaalde koopprijs waarop die vordering ziet, is overigens aanmerkelijk lager dan de door Fraal betaalde koopprijs.
3.16 Grief 5 heeft voor het overige betrekking op de omvang van de schade.
Het Hof zal Fraal in de gelegenheid stellen deze bij conclusie nader te onderbouwen, waarbij Fraal zich dient uit te laten over de volgende onderwerpen:
a. Fraal wordt verzocht de hypothecaire leningsovereenkomst over te leggen, waaruit blijkt welk bedrag zij heeft geleend, hoe dit wordt afgelost en hoe de door haar aan MCB te betalen bedragen zijn opgebouwd;
b. Fraal wordt verzocht toe te lichten waarom zowel de hoofdsom als de hypothecaire rente en de wettelijke rente wordt gevorderd en waarom geen sprake is van dubbeltelling;
c. Fraal wordt verzocht het gevorderde bedrag aan advocatenkosten te specificeren naar werkzaamheden, bestede uren en uurtarief;
d. Fraal wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op de betwisting van Palm c.s. (bij pleitnota in hoger beroep) dat het bedrag van NAF. 14.000,- aan de architect is betaald;
e. Fraal dient toe te lichten welke ingangsdatum voor de wettelijke rente moet worden gehanteerd en waarom.
Palm c.s. zullen in de gelegenheid worden gesteld een antwoordconclusie te nemen.
BESLISSING:
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 26 mei 2009 om Fraal in de gelegenheid te stellen zich bij conclusie uit te laten over de hiervoor onder 3.16 genoemde onderwerpen, waarna Palm c.s. in de gelegenheid zullen worden gesteld een antwoordconclusie te nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.P. van Unen, G.C.C. Lewin en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 14 april 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.