Nummer: H-39/09
Parketnummer: 500.00670/08
Uitspraak: 9 april 2009
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 14 november 2008,
[verdachte],
geboren op [datum] 1982 op Curaçao,
wonende op Curaçao te [adres].
<u>Het onderzoek van de zaak</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 november 2008, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting, alsmede van dat in hoger beroep van 19 maart 2009 op Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de waarnemend procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. S. Bhulai, naar voren is gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, en verdachte ter zake feit 1 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is verdachte ter zake feit 1 primair veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar.
<u>De tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is tenlastegelegd:
<small>dat hij op of omstreeks 23 juni 2008 in elk geval in of omstreeks de maand juni 2008 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, althans vervoerd, ongeveer 2492 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden;
dat hij op of omstreeks 23 juni 2008 in elk geval in of omstreeks de maand juni 2008 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad ongeveer 2492 gram, althans een hoeveelheid cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13).</small>
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het Hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen nu het zich daar niet mee kan verenigen.
<u>De bewezenverklaring</u>
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, met dien verstande:
dat hij op 23 juni 2008 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft uitgevoerd ongeveer 2492 gram, cocaïne
Hetgeen meer of anders is telastegelegd is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in geval van beroep in cassatie in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
<u>De kwalificatie en strafbaarheid van de feiten</u>
<u>primair:</u>
<b>Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 lid 1 onder A van de Opiumlandsverordening 1960</b>, strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
Het bewezene is strafbaar, nu geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>Overwegingen ten aanzien van het bewijs </u>
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat in casu geen sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn mede verdachten zodat er geen sprake is van medeplegen, hetgeen tot vrijspraak moet leiden.
Het Hof overweegt hierover het volgende. De verdachte heeft met een medeverdachte afgesproken dat hij een andere medeverdachte zou begeleiden tijdens zijn reis via Bonaire naar Nederland. Hij zou daarvoor een substantiële vergoeding ontvangen. Hij heeft vervolgens zijn paspoort afgegeven zodat weer een andere medeverdachte voor hem een ticket kon kopen, is naar de luchthaven gegaan en heeft zich ingecheckt op dezelfde vlucht als zijn medeverdachten. Uit het vorenstaande blijkt genoegzaam van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachten, zodat van medeplegen sprake is.
De verdachte ontkent voorts geweten te hebben dat de medeverdachten verdovende middelen aan het vervoeren waren. De verdachte stelt te hebben gevraagd of het een drugstransport betrof en stelt dat de medeverdachte deze vraag ontkennend heeft beantwoord.
Te dien aanzien wordt vooropgesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat veelvuldig drugstransporten plaatsvinden op het traject Curaçao – Nederland, al dan niet via één van de andere eilanden van de Nederlandse Antillen. De verdachte zou een persoon begeleiden die hij niet of nauwelijks kende en zou daarvoor bij terugkomst een vergoeding ontvangen van NAF 5.000,-. Door onder deze omstandigheden te volstaan met de enkele vraag of sprake was van een drugstransport en zonder nader onderzoek – bijvoorbeeld naar de reden van de begeleiding en van de hoogte van de vergoeding – over te gaan tot begeleiding van de persoon, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij deel zou nemen aan het uitvoeren van cocaïne. Het Hof acht dan ook bewezen dat de opzet van de verdachte, althans in voorwaardelijke zin, op de uitvoer van de cocaïne gericht is geweest.
<u>De strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>De op te leggen straf</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Meer in het bijzonder overweegt het Hof het volgende:
Verdachte was als medepleger betrokken bij de uitvoer van een hoeveelheid cocaïne die verstopt was in twee keyboards.
Van cocaïne is algemeen bekend dat het verslavend werkt en voor de gezondheid van gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof is. De handel in dit soort verdovende middelen leidt tot vele problemen in de samenleving en gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Daarnaast bezorgt de uitvoer van drugs het eiland een slechte naam en de bestrijding ervan brengt hoge kosten met zich.
Ten voordele van de verdachte houdt het Hof rekening met het feit dat hij niet eerder voor het plegen van een misdrijf is veroordeeld en dat hij uit zijn vervolging en bestraffing lering lijkt te hebben getrokken.
Op grond van het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 1 jaar geboden is. Gelet op hetgeen hiervoor over de persoon van de verdachte is overwogen, ziet het Hof aanleiding daarvan een gedeelte groot 10 maanden voorwaardelijk op te leggen. Aan het voorwaardelijke strafdeel wordt een proeftijd van 3 jaar gekoppeld. Deze dient er mede toe de verdachte in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te weerhouden.
De bijzondere voorwaarde (dienstverlening) acht het Hof noodzakelijk als bestraffing vanwege de ernst van het feit.
<u>De toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 17d, 31, 49 en 96 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN IN HOGER BEROEP
Vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao van 14 november 2008 en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar.
Kwalificeert het bewezene als voren omschreven.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (EEN) jaar.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 3 (DRIE) jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel zich gedurende die proeftijd op een andere wijze heeft misdragen.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de veroordeelde, ter voorkoming van tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf, volgens de voorschriften en de aanwijzingen – ook voor wat betreft de voortgang – te geven door of namens de Stichting Reclassering op Curaçao, gedurende 240 uren onbetaalde werkzaamheden in het kader van dienstverlening zal hebben verricht, welke werkzaamheden dienen te zijn aangevangen binnen 2 maanden na het ingaan van de proeftijd en binnen 9 maanden na die aanvang dienen te zijn voltooid;
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, L.J. de Kerpel-van de Poel, en E.P. van Unen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao, uitgesproken op 9 april 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.