ECLI:NL:OGHNAA:2009:BI0042

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
26 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H 193/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vrijspraak in hoger beroep na onvoldoende bewijs bij overval op pompstation

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 26 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De zaak betreft een overval op een pompstation waarbij een bewaker om het leven is gekomen. Het Openbaar Ministerie (OM) ging in appel tegen de vrijspraak die in eerste aanleg was uitgesproken. De kern van de zaak draait om de betrouwbaarheid van het bewijs, dat voornamelijk is gebaseerd op getuigenverklaringen en herkenning. Het Hof oordeelt dat de omstandigheden rondom de herkenning van de verdachte door de getuige onvoldoende overtuigend zijn. De getuige had eerder verklaard de verdachte van de zijkant te hebben gezien, maar later beweerde hij de man vol in het gezicht te hebben gezien. Dit roept vragen op over de betrouwbaarheid van zijn getuigenis.

Daarnaast zijn er twijfels over de herkenning van de verdachte op basis van zijn kapsel. De getuige verklaarde dat hij een bundel haar aan de achterkant van het hoofd van de verdachte had gezien, maar het Hof concludeert dat de verdachte op het moment van de overval geen vlechtjes had aan de bovenkant van zijn hoofd, wat de herkenning verder ondermijnt. Gezien deze inconsistenties en de gebrekkigheid van het bewijs, bevestigt het Hof de vrijspraak van de verdachte.

Het Hof verwerpt ook het verweer van de raadsman dat de relatie van de verdachte tot een revolver niet kan worden gekwalificeerd als 'voorhanden hebben'. Het Hof legt uit dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de revolver en deze in zijn onmiddellijke nabijheid had. De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van betrouwbare getuigenverklaringen en de noodzaak van overtuigend bewijs in strafzaken.

Uitspraak

H 193/08
Parketnummer: 500.00189/08
Uitspraak: 26 februari 2009
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in het hoger beroep tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: GEA), van 3 september 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op Curaçao op [datum] 1976,
wonende op Curaçao, [adres].
<u>Het onderzoek van de zaak</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 augustus 2008, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2009 op Curaçao.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. E. Bokkes naar voren hebben gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat aan de verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van eenentwintig jaren met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
<u>De tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen staat vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg. Van deze dagvaarding is een fotokopie aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het Hof verenigt zich met het bestreden vonnis en de gronden waarop dit berust,
zodat het zal worden bevestigd, met dien verstande echter dat het bestreden vonnis wordt vernietigd voorzover het de bewijsmiddelen betreft en dat het wordt aangevuld en verbeterd in na te melden zin.
<u>Aanvullende motivering van de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit</u>
De getuige [getuige] heeft op 16 januari 2008 ten overstaan van de politie verklaard dat hij de door hem omschreven man van de zijkant heeft gezien. Op 20 februari 2008 heeft hij echter verklaard dat hij de man vol in het gezicht heeft gezien. Bij de fotoconfrontatie op 20 februari 2008 heeft hij gezegd de op foto 8 getoonde man onder meer te herkennen aan zijn ovale gezicht, een kenmerk dat minder goed zichtbaar is indien men iemand van de zijkant ziet dan indien men iemand vol in het gezicht ziet. Deze omstandigheden doen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de herkenning.
Deze getuige heeft op 16 januari 2008 ten overstaan van de politie voorts verklaard dat hij aan de achterkant van het hoofd van de door hem omschreven man een bundel kon zien, dat waarschijnlijk het rastakapsel moest zijn. Bij de fotoconfrontatie op 20 februari 2008 heeft hij gezegd de op foto 8 getoonde man te herkennen. Op die foto heeft de verdachte vlechtjes, niet alleen aan de achterkant van zijn hoofd, maar ook aan de bovenkant. Aannemelijk is echter geworden dat de verdachte op 15 januari 2008 geen vlechtjes had aan de bovenkant van zijn hoofd, hetgeen minder aannemelijk maakt dat hij zijn haar droeg in een bundel van de soort die gedragen pleegt te worden door mensen met een rastakapsel. Ook deze omstandigheden doen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de herkenning.
Gelet op hetgeen het GEA verder heeft overwogen ter motivering van de vrijspraak is het tegen de verdachte bijgebrachte bewijsmateriaal onvoldoende overtuigend.
<u>Aanvullende motivering van de bewezenverklaring van feit 2</u>
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de relatie van de verdachte tot de onder feit 2 bedoelde revolver (met patronen) niet kan worden gekwalificeerd als "voorhanden hebben".
Het Hof verwerpt dit verweer. In de tenlastelegging zijn de woorden "voorhanden hebben" in dezelfde betekenis gebruikt als in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de revolver, die achter de woning van zijn vriendin was verborgen, op verzoek van een ander heeft gepakt en aan een derde heeft afgegeven. De revolver is dus in zijn onmiddellijke nabijheid (en in zijn handen) geweest, de verdachte was zich (toen) bewust van de aanwezigheid van de revolver en het was voor hem mogelijk een zekere vorm van macht over de revolver uit te oefenen. Op grond hiervan kan de relatie van de verdachte tot de revolver worden gekwalificeerd als voorhanden hebben. Hieraan doet niet af dat de periode tussen het pakken van de revolver en het afgeven daarvan zeer kort is geweest.
<u>De bewijsmiddelen</u>
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezene heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in geval van beroep in cassatie in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
<u>Verbetering van de kwalificatie van feit 2</u>
Het bewezene levert op:
Feit 2: overtreding van het verbod gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die landsverordening.
<u>Aanvullende overweging ten aanzien van de op te leggen straf</u>
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de straf moet worden verminderd wegens een vormverzuim, omdat gehandeld is in strijd met art. 56 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen. Het Hof begrijpt dat dit verweer slechts betrekking heeft op het voorbereidend onderzoek in verband met feit 1. Nu de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken, is er voor strafvermindering geen plaats.
<u>Aanvulling van de vermelding van de toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De oplegging van de straf is, behalve op de in het bestreden vonnis genoemde artikelen, gegrond op artikel 59 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover het de bewijsmiddelen betreft;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, onder aanvulling en verbetering van gronden in de hiervoor vermelde zin.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J.R. Sijmonsma en H.L. Wattel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 26 februari 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.