UITSPRAAK: 31 maart 2009
ZAAKNR.: AR KG 177/07-H-13A/08 en –H-13B/08 en (H-297/08)-13C/08
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in kort geding in de zaak van:
De naamloze vennootschap COMMAL N.V.,
gevestigd en kantoorhoudend op Curaçao,
eiseres in eerste aanleg, thans appellante in het principaal appel en geïntimeerde in het door Albert [H.] q.q. ingestelde incidenteel appel en geïntimeerde in het door Gerard [S.] ingestelde appel,
gemachtigde: mrs. M.F. Bonapart en A.K.E. Henriquez,
[H.],
wonende te Abcoude, Nederland,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde in de door Commal N.V. en [S] ingestelde appellen en in de hoedanigheid van [H] q.q. appellant in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. E.R. van Arkel,
[S.],
wonende op Curaçao,
tussenkomende partij in eerste aanleg, thans appellant,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld in gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: het GEA), wordt verwezen naar het in deze zaak op 27 augustus 2007 tussen partijen gewezen vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
1.2.1 Commal is in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis door indiening op 14 september 2007 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 5 oktober 2007 ingediende memorie van grieven heeft zij 3 grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en te beslissen tot opheffing van de nog resterende beslagen en [H.] in persoon te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het te wijzen vonnis.
1.2.2 [H.] heeft op 31 oktober 2007 een memorie van antwoord genomen. In het hoofd daarvan heeft hij vermeld dat hij deze memorie heeft genomen “in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van de op 19 augustus 2003 in Zwitserland overleden [overledene]”. [H.] heeft geconcludeerd tot bevestiging van het beroepen vonnis voor zover het de grieven van Commal betreft met veroordeling van haar in de proceskosten.
1.2.3 Gelijktijdig met zijn memorie van antwoord doch bij afzonderlijk stuk heeft [H.] bij akte incidenteel appel ingesteld waarbij hij tevens een memorie van grieven heeft genomen waarbij hij twee grieven heeft geformuleerd. Er is in dit incidenteel appel niet geantwoord.
1.2.4 [S.] heeft eveneens een memorie van antwoord genomen waarin hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis in eerste aanleg en tot toewijzing van zijn vordering met veroordeling van [H.] in de proceskosten van beide instanties.
1.3.1 Bij op 14 september 2007 ter griffie van het GEA binnengekomen akte heeft [S.] appel ingesteld. Bij op 8 oktober 2007 ingediende memorie van grieven heeft hij 39 grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot toewijzing van de vordering van [S.] met veroordeling van [H.] in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3.2 [H.] heeft in het door [S.] ingestelde beroep op 29 augustus 2008 een memorie van antwoord in de tussenkomst in het principaal appel tevens akte van incidenteel appel en memorie van grieven genomen. In het hoofd daarvan heeft hij vermeld dat hij deze memorie heeft genomen “in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van de op 19 augustus 2003 in Zwitserland overleden [overledene]”. [H.] heeft geconcludeerd tot bevestiging van het beroepen vonnis voor zover het de grieven van [S.] betreft met veroordeling van hem in de proceskosten. In het incidenteel appel heeft hij geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot niet-ontvankelijkverklaring van [S.] dan wel tot weigering van de door hem gevraagde voorziening met veroordeling van hem in de kosten van de procedure.
1.3.3 [S.] heeft daarop een akte overlegging nadere producties genomen waarbij producties zijn overgelegd.
1.4 Op de voor het pleidooi bepaalde dag hebben partijen volstaan met het overleggen van pleitnotities waarna vonnis is gevraagd. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
Partijen zijn tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het door hen bestreden vonnis, zodat zij daarin kunnen worden ontvangen.
Voor de ingediende grieven verwijst het Hof naar de betreffende memories van grieven.
4.1.1 In een notendop betreft dit geding het volgende.
De drie kinderen [ de kinderen] (hierna “de kinderen”), waaronder de in dit geding partij zijnde [S.], hebben in 1995 onroerende zaken van hun moeder gekocht en (kennelijk) geleverd gekregen. De koopsom is geconverteerd in een lening. De moeder heeft de vordering uit deze lening gecedeerd aan Commal. De vordering was in elk geval begin 2006 geheel of gedeeltelijk opeisbaar geworden (aldus productie 2 bij het dit geding inleidend verzoekschrift), maar niet volledig voldaan.
4.1.2 Op 19 augustus 2003 is de vader van de kinderen overleden. De vader had op 28 mei 2002 een testament opgemaakt waarbij hij [H.] tot “executeur en afwikkelingsbewindvoerder over zijn nalatenschap” heeft benoemd (aldus productie AA bij de in het door Commal ingestelde hoger beroep door [H.] overgelegde productie XV). Tot de nalatenschap behoorde in elk geval een huis in Beatenberg, Zwitserland.
4.1.3 Op grond van de volgens Commal opeisbare vordering op de kinderen heeft Commal op 22 februari 2006 (zie de als productie 5 bij pleitnotitie in eerste aanleg door Commal overgelegde uitspraak van het Obergericht des Kantons Bern van 18 augustus 2006, onder 1.1) in Zwitserland beslag gelegd op in elk geval het huis in Beatenberg.
4.1.4 De kinderen en [H.] zijn tegen dit beslag opgekomen en het beslag is uiteindelijk door de Zwitserse rechter opgeheven met veroordeling van Commal in de proceskosten (zie de door [H.] als bijlage II en III bij productie I in eerste aanleg overgelegde uitspraken).
4.1.5 [H.] heeft in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [S.] aan de voorzieningenrechter te Utrecht verlof gevraagd en, op 7 maart 2007 (de beschikking vermeldt als jaartal 2006 maar dat kan, mede gelet op de verwijzing in het verzoekschrift naar de uitspraak van de Zwitserse rechter van 18 augustus 2006, niet juist zijn), gekregen om ten laste van Commal beslag te mogen leggen op in Nederland liggende onroerende zaken waarvan Commal mede-eigenaresse is. Het verlof is ook ten uitvoer gelegd. Het verlof is, de door [H.] in eerste aanleg als producties V en VI overgelegde stukken in onderling verband en samenhang lezend, toegestaan voor een bedrag van € 133.871,34.
[H.] heeft tevens in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [overledene] uit kracht van een beschikking van de voorzieningenrechter te Utrecht op 8 maart 2007 ten laste van Commal conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ABN-AMRO Bank, de ING-Bank en F. van Lanschot Bankiers voor een bedrag van € 133.871,34 (zie de door hem in eerste aanleg overgelegde producties V en VI). Grondslag voor de gepretendeerde vordering is de stelling dat Commal door het onrechtmatige beslag gelegd op het huis in Beatenberg, Zwitserland, schade heeft veroorzaakt die zij dient te vergoeden.
4.1.6 [H.] heeft in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [overledene] bij verzoekschrift van 18 juli 2007 aan de voorzieningenrechter te Utrecht verlof gevraagd, en op 19 juli 2007 gekregen, om ten laste van Commal beslag te mogen leggen onder de ABN-AMRO Bank voor een vordering met als grondslag de door het Obergericht des Kantons Bern, Zwitserland uitgesproken proceskostenveroordeling in het vonnis van 18 augustus 2006. Het verlof is verleend voor een bedrag van € 24.000,- en is op 23 juli 2007 ten uitvoer gelegd (zie de door Commal bij brief van 9 augustus 2007 overgelegde “beslagstukken ter executie Zwitsers vonnis). Dit beslag is inmiddels opgeheven (zie productie XIV van de door [H.] in eerste aanleg overgelegde producties).
4.1.7 [S.] heeft verlof gevraagd en gekregen om in het kort geding te mogen tussenkomen stellende dat hij een recht heeft, voortvloeiende uit een Zwitsers rechterlijk vonnis, welk recht teniet dreigt te gaan in de kort geding procedure tussen Commal en [H.]. Naast tussenkomst heeft [S.] in het kort geding ook gevorderd dat GEA:
- Commal zal veroordelen tot vergoeding van de “Gerichtskosten” en “Parteikosten”, voortvloeiend uit het vonnis van het Obergericht des Kantons Bern dd 18 augustus 2006;
- [H.] zal bevelen zich te onthouden van het inroepen van rechten voortvloeiende uit genoemd vonnis van het Obergericht op straffe van een dwangsom;
- [H.] in persoon zal veroordelen in de proceskosten, inclusief die van het incident.
4.2.1 Het Hof zal eerst het door [H.] ingestelde incidenteel appel beoordelen. Bij die beoordeling stelt het Hof het volgende voorop.
Ten eerste zijn de beslagen waarvan Commal de opheffing vordert, door [H.] gelegd in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [overledene]. Verder is hij in eerste aanleg door Commal in persoon gedagvaard maar, kennelijk op verzoek van GEA gelet op hetgeen hij onder 1 pleitaantekeningen in eerste aanleg heeft vermeld, in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [overledene] in eerste aanleg verschenen. In de akte van appel en in haar memorie van grieven heeft Commal wederom slechts [H.] in persoon vermeld als geïntimeerde.
4.2.2 Grief 2 van de memorie van grieven houdt in dat het GEA ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen [H.] pro se en [H.] in hoedanigheid.
De beslagen zijn door [H.] “in kwaliteit/in hoedanigheid” gelegd. In die betreffende kwaliteit vertegenwoordigt hij de erfgenamen. Het is hierbij van geen belang of het eventueel toepasselijke Zwitserse recht die kwaliteit erkent omdat hij in elk geval in die hoedanigheid het hier bestreden handelen (verschillende beslagleggingen) heeft verricht. Hij had dan ook in die betreffende hoedanigheid gedagvaard moeten worden. In hoger beroep heeft Commal dit wederom niet gedaan. Dit betekent dat Commal kennelijk geen verschil ziet tussen [H.] pro se enerzijds en [H.] q.q. anderzijds. Dit brengt voor hem executiegevaren met zich. Zo kan [H.] q.q. de kosten van de procedures waarin hij, hoe dan ook, q.q. heeft gehandeld, in rekening brengen aan de nalatenschap, maar de kosten van [H.] pro se niet. De vraag of hij die kosten terecht heeft gemaakt, komt dan bij de uiteindelijke verantwoording aan de erfgenamen aan de orde. Het mag echter niet gebeuren dat kosten die hij q.q. heeft gemaakt, van hem in persoon gevorderd kunnen worden door anderen dan de erfgenamen. Nu de beslagen door [H.] q.q. zijn gelegd, had hij als [H.] q.q. gedagvaard moeten worden. Nu Commal hem pertinent en volhoudend in rechte heeft betrokken als “[H.] pro se” terwijl deze zaak betrekking heeft op door [H.] q.q. verrichte handelingen, slaagt grief 2 in zoverre dat Commal niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit betekent dat het door Commal ingestelde principaal appel geen beoordeling behoeft.
4.3 Een partij kan in een tussen anderen aanhangig zijnde procedure tussenkomen indien zij, in de woorden van art. 214 Rv, belang heeft bij dat betreffende rechtsgeding. Hiermee wordt hetzelfde belang bedoeld als in art. 217 Rv-Nederland zodat hetgeen de Hoge Raad over dat artikel heeft gezegd, ook hier van toepassing is. Volgens HR 14 maart 2003, NJ 2003, 313 kan een partij tussenkomen indien is gebleken van een belang van haar om benadeling of verlies van een haar toekomend recht te voorkomen. In de procedure tussen Commal en [H.] is enkel aan de orde de vraag of bepaalde beslagen gehandhaafd dienen te blijven. [S.], de partij die tussenkomst heeft verzocht, heeft onvoldoende concreet gesteld op welke wijze die beslagen hem benadelen dan wel hem rechten doen verliezen. Gesteld noch gebleken is dat de onderhavige beslagkwestie het door hem gepretendeerde recht op vergoeding van de proceskosten op welke wijze dan ook aantast. Zijn verzoek tot tussenkomst had dus door het GEA afgewezen dienen te worden. Het Hof zal dat, onder meer gelet op het door [H.] in zijn memorie van antwoord in de tussenkomst in het prinicipaal appel tevens akte van incidenteel appel en memorie van grieven onder 13 gestelde, alsnog doen.
4.4 Het door [H.] tegen [S.] ingestelde incidenteel appel behoeft geen behandeling omdat het Hof hiervoor onder 4.3 heeft geconcludeerd dat [S.] niet mag tussenkomen en dus geacht moet worden geen deelnemer in deze procedure te zijn.
4.5 Bovenstaande brengt met zich dat het vonnis van het GEA vernietigd moet worden met niet-ontvankelijkverklaring van Commal en met veroordeling van haar in de aan de zijde van [H.] gerezen proceskosten. De vordering tot tussenkomst dient te worden afgewezen met veroordeling van [S.] in de aan de zijde van Commal en [H.] gerezen proceskosten.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht als volgt;
verklaart Commal niet-ontvankelijk in haar vordering;
wijst het verzoek tot tussenkomst van [S.] af;
veroordeelt Commal in de aan de zijde van [H.] gerezen proceskosten, tot op heden begroot op NAF. 1.500,- in eerste aanleg voor salaris gemachtigde en in hoger beroep begroot op NAF. 900,- voor griffierecht, NAF. 5.100,- voor salaris gemachtigde en NAF. 208,73 voor betekeningskosten;
veroordeelt [S.] in de aan de zijde van Commal en [H.] gerezen proceskosten, tot op heden aan de zijde van [H.] begroot op NAF. 1.500,- in eerste aanleg voor salaris gemachtigde en in hoger beroep begroot op NAF. 900,- aan griffierecht, 5.100,- voor salaris gemachtigde en NAF. 417,40 voor betekeningskosten en aan de zijde van Commal begroot op NAF. 1.500,- in eerste aanleg voor salaris gemachtigde en in hoger beroep begroot op NAF 287,15 aan betekeningskosten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, E.P. van Unen en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 31 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.