ECLI:NL:OGHNAA:2009:BH9801

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 2682/06; H-269/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van werknemers van de Aruba Ports Authority N.V. inzake sociale voorzieningen en arbeidsvoorwaarden

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hebben werknemers van de Aruba Ports Authority N.V. (APA) een vordering ingesteld met betrekking tot hun arbeidsvoorwaarden en sociale voorzieningen. De werknemers, die allen in dienst waren bij APA, deden een beroep op een verklaring van het eilandgebied Aruba, waarin werd gesteld dat ambtenaren die een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst met APA aangaan, er niet op achteruit zouden gaan ten aanzien van hun sociale voorzieningen. De werknemers stelden dat het nieuwe beleid, dat terugwerkende kracht had tot 1 augustus 1990, niet op hen van toepassing was, omdat zij al voor die datum in dienst waren bij APA. De enige werknemer die na deze datum in dienst trad, werd afgewezen omdat hij in een te hoge loonschaal zat.

Het Hof oordeelde dat de verklaringen van het eilandgebied en APA in redelijkheid geen andere uitleg toelieten dan dat de ambtenaren niet in hun arbeidsvoorwaarden zouden achteruitgaan. De werknemers hebben geen omstandigheden aangevoerd die tot een andere uitleg zouden kunnen leiden. Het Hof bevestigde dat het beleid van het Land, dat in 1994 was geformuleerd, niet van toepassing was op de werknemers, omdat zij al in dienst waren bij APA op het moment dat het beleid werd vastgesteld. De werknemers werden in de proceskosten veroordeeld, en het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, dat de vorderingen van de werknemers had afgewezen.

De uitspraak werd gedaan op 24 maart 2009, en het Hof bevestigde de beslissing van het GEA, waarbij de werknemers in de proceskosten werden veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de taalkundige betekenis van verklaringen en de omstandigheden van het geval bij de uitleg van arbeidsvoorwaarden en sociale voorzieningen.

Uitspraak

Zaaknummers: AR 2682/06; H-269/08
Datum uitspraak: 24 maart 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van de
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
VONNIS
in de zaak van
1. [werknemers 1 t/m 13]
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
11.
12.
13.,
allen wonende in Aruba,
voorheen eisers, thans appellanten,
verder gezamenlijk: de werknemers,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen
1. de naamloze vennootschap ARUBA PORTS AUTHORITY N.V.,
verder ook: APA,
gemachtigde: de advocaat mr. T.P. Koeyers, en
2. de openbare rechtspersoon HET LAND ARUBA,
verder ook: het Land,
gemachtigde: mr. P.D. Langerak, werkzaam bij het Land (DWJZ),
beiden met woonplaats in Aruba,
beiden voorheen gedaagden, thans geïntimeerden.
1. Verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba (verder: het GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 19 september 2007 (verder: het vonnis). De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
1.2 De werknemers zijn in hoger beroep gekomen van het vonnis door indiening van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA op 30 oktober 2007. Bij op 11 december 2007 ingediende memorie van grieven hebben de werknemers vier grieven aangevoerd en toegelicht, en gevorderd dat het Hof het vonnis zal vernietigen en hun vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten van beide instanties. Geïntimeerden hebben elk afzonderlijk een memorie van antwoord ingediend waarin zij de grieven hebben bestreden en hebben geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis met veroordeling van de werknemers in de proceskosten. Op de nader daartoe bepaalde datum heeft APA een pleitnota overgelegd en hebben de werknemers en het Land afgezien van pleidooi.
1.3 De uitspraak van het vonnis in hoger beroep is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de werknemers daarin kunnen worden ontvangen.
3. Grieven
De grieven beogen het geschil in volle omvang aan het oordeel van het Hof te onderwerpen. De grieven 1 en 2 richten zich tegen de twee overwegingen die het GEA ten grondslag heeft gelegd aan zijn afwijzing van de (primaire) vordering tegen APA, grief 3 richt zich tegen de overwegingen die het GEA ten grondslag heeft gelegd aan zijn afwijzing van de (subsidiaire) vordering tegen het Land. In deze volgorde zal het hoger beroep hierna worden beoordeeld. Grief 4 mist zelfstandige betekenis.
4. Beoordeling
4.1 Geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de feiten door het GEA (vonnis onder 2.) en het Hof heeft hierbij geen ambtshalve bedenkingen, zodat het van dezelfde feiten uitgaat.
4.2 Zowel het eilandgebied Aruba - de rechtsvoorganger van het Land - als APA hebben, in 1981 resp. (voor het eerst) in 1982, het eilandgebied tegenover het bestuur van S.E.P.A. - de rechtsvoorganger van APA - en APA tegenover de betrokken werknemers, verklaard zoals geciteerd in het vonnis onder 2.3. resp. 2.4. Essentie van die verklaringen (de bewoordingen zijn vrijwel gelijkluidend) is dat de ambtenaren van het eilandgebied (resp. het Land) die een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst aangaan met APA, de geprivatiseerde eilandsdienst S.E.P.A.,
niet achteruit zullen gaan ten aanzien van het totale pakket van de sociale voorzieningen welke direct voorafgaande aan de overgang in dienst van APA voor hen golden en ook niet ten aanzien van de bezoldiging c.q. loonschaal ingevolge welke zij bij het eilandgebied (resp. Land) hun bezoldiging c.q. loon direct voorafgaande aan de overgang per 1 april 1982 in dienst van de vennootschaap ontvangen.
Met juistheid heeft het GEA overwogen dat deze tekst van de verklaringen van het eilandgebied en APA in redelijkheid geen andere uitleg toelaat dan dat de bij APA in dienst tredende ambtenaar er niet in de, op het moment van die overgang voor hem geldende, arbeidsvoorwaarden op achteruit gaat. Net als bij de uitleg van een overeenkomst met derdenwerking dient bij de uitleg van een eenzijdige en in standaardtekst gestelde verklaring van de werkgever of diens aandeelhouder met betrekking tot door een werknemer te verwerven of te behouden rechten, groot gewicht te worden toegekend aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen van die verklaring. Uiteraard zijn alle (andere) relevante omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, daarnaast van betekenis voor de uitleg. De werknemers hebben echter geen omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een andere uitleg van de verklaringen van het eilandgebied en APA dan zojuist gegeven. Een aantal van de door hen te hulp geroepen omstandigheden, zoals dat de Minister het met hen eens is (waarover nader onder 4.3 en 4.4), is voor de uitleg niet doorslaggevend omdat ze zich hebben voorgedaan lang nadat de meergenoemde verklaringen door eilandgebied resp. APA werden gegeven. Onjuist is gebleken, hetgeen bij de uitleg in hun nadeel werkt, de door de werknemers mede aan het hoger beroep ten grondslag gelegde stelling dat het beleid van het Land - om ambtenaren in loonschalen 1 t/m 5 die voorafgaande aan hun pensionering meer dan 25 jaar in overheidsdienst zijn en twee jaar of meer in het maximum van hun loonschaal zitten te promoveren naar de naast hogere schaal, verder: “het beleid” - reeds gold op het moment dat zij bij APA in dienst traden. Het beleid is geformuleerd in het besluit van de Raad van Ministers van het Land van 25 juli 1994 en er is bij protocol van 9 oktober 1997 gesloten tussen het Land en de betrokken vakbonden terugwerkende kracht aan verleend tot 1 augustus 1990 (producties VIII en IX bij conclusie van antwoord APA). Op laatstgenoemde datum waren alle werknemers behalve [werknemer 12] al bij APA in dienst, en op hem is het beleid niet van toepassing omdat hij in loonschaal 7 zit. Grief 1 faalt.
4.3 Zelfs indien juist is dat, zoals de werknemers stellen, de Minister van toerisme en transport [B.] in zijn hoedanigheid van President-Commissaris van APA in een vergadering met de vakbond FTA heeft toegezegd dat het beleid ook op verzoekers zal worden toegepast, faalt grief 2. Voor zover de werknemers al hebben aangenomen dat de Minister de volmacht had om als President-Commissaris namens APA aan hen die toezegging te doen, mochten zij dat redelijkerwijze (als bedoeld in art. 3:61 lid 2 BW) niet aannemen omdat een lid van de Raad van Commissarissen, inzonderheid de President van dat college, niet de naamloze vennootschap vertegenwoordigt. Dat doet de directie en daarvan maakt de President-Commissaris geen deel uit, zoals de werknemers geacht worden te weten omdat het - als gesteld en niet weersproken - in de statuten van APA staat en overigens in de wet (art. 103 jo. 118 WvK).
4.4 Ook grief 3, die zich richt tegen het oordeel van het GEA dat het Land evenmin als APA aansprakelijk is voor de pensioenderving die de werknemers ondervinden doordat het beleid op hen niet wordt toegepast, faalt. De werknemers klagen erover dat het GEA niet heeft gemotiveerd waarom het heeft aangenomen dat de heer [B.] zijn toezegging heeft gedaan - als hij die heeft gedaan - in zijn hoedanigheid van President-Commissaris van APA, niet in die van Minister. Het GEA heeft dit wel, en juist, gemotiveerd door het te ontlenen aan de eigen stellingen van de werknemers. Ook als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de heer [B.] de toezegging om het beleid op de werknemers toe te passen heeft gedaan en dat hij die heeft gedaan in zijn hoedanigheid van Minister van een Land dat enig aandeelhouder van APA is, kan de subsidiaire vordering van de werknemers niet slagen. In dat geval is, ook volgens de werknemers, sprake van een door de Minister namens het Land verrichte privaatrechtelijke rechtshandeling (het doen van een toezegging die voor het Land jegens de werknemers financiële verplichtingen schept). Deze is op grond van art. 23 Comptabiliteitslandsverordening 1989 (AB 1989 no. 72) nietig bij gebreke van een geschrift waaruit ervan blijkt, en op grond van art. 31 was de Minister zonder daartoe strekkende landsverordening of machtiging ook niet bevoegd de kosten ter nakoming van zijn toezegging te maken. Het feit dat hetgeen de Minister - nog steeds: veronderstellenderwijs - aldus onbevoegdelijk heeft toegezegd niet wordt uitgevoerd, kan het Land niet als onrechtmatig of als tekortkoming in de nakoming van enige verplichting worden toegerekend. Ook dit moeten de werknemers geacht worden te weten zodat ook op dit punt hun aanname dat een toereikende volmacht was verleend de redelijkheidstoets van art. 3:61 lid 2 BW niet doorstaat. Voor opdracht aan de werknemers tot levering van het door hen aangeboden bewijs van de toezegging bestaat dus geen grond.
4.5 Het vonnis dient te worden bevestigd, met veroordeling van de werknemers, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten aan de zijde van APA en van het Land.
Beslissing
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordelt de werknemers in de proceskosten, tot de datum van de uitspraak van dit vonnis begroot voor APA op Afl. 5.100,- aan salaris voor de gemachtigde en
Afl. 215,- aan verschotten, en voor het Land op Afl. 399,- aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.P. van Unen, G.C.C. Lewin en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba op 24 maart 2009.