registratienr. EJ-54/08 - H-335/08 - H-328/08
uitspraak 6 maart 2009
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[werknemer],
wonende te Sint Maarten,
appellant in de zaak H-335/08,
geïntimeerde in de zaak H-328/08
gemachtigde mr. R.A. Groeneveldt,
de stichting FOUNDATION FOR ACADEMIC AND VOCATIONAL EDUCATION,
gevestigd te Sint. Maarten,
geïntimeerde in de zaak H-335/08,
appellante in de zaak H-328/08,
gemachtigde mr. C. Marica.
De partijen worden hierna aangeduid als [werknemer] en de stichting.
1. Het verloop van de procedure
Het gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (hierna: GEA) heeft een tussenbeschikking van 4 juni 2008 en een eindbeschikking van 9 september 2008 gegeven in een geschil tussen [werknemer] als verzoeker en de stichting als verweerder betreffende een vordering van [werknemer] ter zake van achterstallig salaris. Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de genoemde beschikkingen. [werknemer] is bij beroepschrift ingediend op 21 oktober 2008, geregistreerd onder het nummer H 335/08 in beroep gekomen van de eindbeschikking, en de stichting is bij beroepschrift ingediend op 14 oktober 2008, geregistreerd onder nummer H 328/08 in beroep gekomen van beide beschikkingen. De stichting heeft een verweerschrift in de zaak H-335/08 ingediend. De zaken H 335/08 en H 328/08 zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van het hof van 12 december 2008, bij welke gelegenheid partijen hun zaak door hun gemachtigden hebben doen bepleiten aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. De uitspraak is nader bepaald op heden.
Het GEA heeft in de tussenbeschikking onder 3.1 een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Tegen die vaststelling zijn partijen niet opgekomen en heeft het hof ambtshalve geen bedenkingen, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.1 [werknemer] is met ingang van 1 augustus 1984 als leraar in dienst getreden bij de stichting. In augustus 1988 hebben partijen een arbeidsovereenkomst ondertekend, waarin is bepaald dat [werknemer] vanaf 1 augustus 1988 voor onbepaalde tijd als leraar bij de stichting in dienstbetrekking is aangenomen, en waarin een salaris is vermeld van NAF 30.424,08 per jaar. Hij had voordien in Jamaica met succes een vierjarige opleiding gevolgd aan de aldaar gevestigde Jamaica School of Art.
3.2 Artikel 4 van de van de overeenkomst deel uitmakende “conditions of employment” luidt:
<i>The TEACHER will receive the same remuneration as teachers in the employ of Government in Public Schools. Such remuneration pertains to salaries, benefits, deductions, withholding taxes, back-pay, bonuses, leaves, vacations and sabbatical leaves.</i>
Sint Maarten heeft niet een eigen regeling voor de salariëring en overige arbeidsvoorwaarden, van toepassing voor het openbaar onderwijs, maar hanteert daarvoor het <i>“Eilandsbesluit, houdende Algemene Maatregelen van de 20ste december 1972 houdende regelen met betrekking tot de bezoldigingen, pensioengrondslagen, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst wegens ziekte van de uurleraren in dienst van het Eilandgebied Curacao, AB 1973, nr. 2”</i>, kortweg de Bezoldigingsregeling Curacao.
3.3 In een brief van 14 oktober 1985 van [H], Head Department of Education Section Windward Islands, gericht aan [K.], bestuursvoorzitter van de stichting, schrijft [H], voor zover hier van belang:
<i>Please note that in his letter of august 13th the director of the Department of Education makes mention of the following:
The Jamaica School of Art distinguishes a diploma track and a certificate track, the former being theoretical and giving the student a broad orientation in art, while the latter is more practical.
[werknemer] did the 4-year certificate track, which should include teaching qualifications. He can nowhere in the transcript detect that [werknemer] has done any pedagogical or didactical subjects.
He is however willing to grant [werknemer] a third degree qualification for the subject art. [werknemer] cannot be considered a fully qualified teacher.</i>
3.4 In een brief van 20 januari 2003 schreef [werknemer] aan [D], toen de bestuursvoorzitter van de stichting:
<i>I hereby kindly request some form of tangible information with regard to retroactive payment due to me. I hope the urgency of this matter will be evident so as to avoid any unnecessary frustration.
In an effort to expedite this process, I have enclosed a summary of the amount due to me.
I anticipate your kind cooperation and look forward to a prompt response in this very important matter.</i>
Op 6 maart 2003 schreef de stichting aan [werknemer]:
<i>We hereby confirm receipt of your letter of February 13, 2003 regarding tangible information with regards to alleged retroactive payment due to you.
Kindly be advised, that after verification of the alleged claim, a request will be made to the Island Government asking them to honour the alleged claim, as Government subsidizes our Foundation.</i>
3.5 De Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs Nuffic heeft de navolgende verklaring, gedateerd 14 juli 2004, afgegeven:
<i>Blijkens de overgelegde bescheiden heeft [werknemer] aan de Jamaica School of Art in Jamaica een nominaal 4-jarige opleiding in graphic design voltooid. Op grond hiervan heeft hij in 1982 het Certificate behaald. Aan dit getuigschrift is tevens een onderwijsbevoegdheid voor het vak art verbonden.
In Nederlandse termen vertegenwoordigt het Certificate een niveau dat overeenkomt met dat van ongeveer 3 jaar HBO (hoger beroepsonderwijs) aan een kunstacademie in Nederland, in de richting grafische vormgeving.
Opmerking: Naar soort is de opleiding vergelijkbaar met die aan een kunstacademie in Nederland. Het aanvangsniveau van de opleiding in Jamaica ligt echter lager, en het eerste studiejaar is dan ook een foundation year. Met de eigenlijke Certificate opleiding wordt het niveau van 3 jaar HBO in Nederland bereikt. In de laatste 2 jaar kiezen de studenten een hoofdrichting.
Het Certificate geeft in Jamaica de bevoegdheid voor het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De heer [werknemer] heeft inmiddels een langjarige werkervaring als docent.</i>
3.6 Het Bestuurscollege van Sint Maarten heeft op 6 januari 1998 het navolgende besluit genomen:
<i>Conform advies POI wordt:
A. Akkoord gegaan met het verzoek claim ad Nafls 139.171,87 conform advies AO.
B. Niet akkoord te gaan met het vaststellen van een beleid dat rechttrekking van salarissen van het onderwijzend personeel slechts met vijf jaren teruggegaan kan worden.</i>
3.7 Aan [werknemer] is vanaf september 1984 tot en met maart 2002 een salaris betaald berekend volgens de schaal 25 van de Bezoldigingsregeling Curacao. Vanaf 1 april 2002 werd hij betaald volgens de schaal 30, en vanaf augustus 2003 volgens de schaal 31.
3.8 De vordering van [werknemer] is erop gebaseerd dat, volgens zijn stellingen, hij van de aanvang van zijn dienstbetrekking bij de stichting geplaatst had moeten worden in de schaal 30 van de Bezoldigingsregeling Curaçao, in plaats van, tot aan 1 april 2002, in de schaal 25. Volgens zijn berekening heeft hij daardoor een bedrag van NAF 548.422,04 aan achterstallig salaris, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 juni 2005, incassokosten van 15% van de hoofdsom en de boete volgens art. 1614Q BWNA, van de stichting te vorderen.
3.9 De stichting betwist die vordering, allereerst, kort gezegd, omdat het haar vrijstond het salaris van [werknemer] zelfstandig te bepalen. Ook voert zij aan dat de berekening van [werknemer] waarnaar hierboven in 3.8 is verwezen niet begrijpelijk is en onvoldoende onderbouwd. Tenslotte beroept de stichting zich erop dat de vordering van [werknemer] geheel of grotendeels is verjaard.
3.10 De stellingen die partijen over en weer in hun beroepschriften en de daarin opgenomen grieven hebben aangevoerd en hun over en weer aangevoerde verweren kunnen gezamenlijk worden behandeld.
3.11 Het verweer van de stichting, dat het haar vrijstond het salaris van [werknemer] naar eigen goedvinden te bepalen, is door het GEA in de tussenbeschikking in de overwegingen 3.7. en 3.8 op goede gronden, die het hof tot de zijne maakt, verworpen. Dat verweer is ook niet verenigbaar met het hiervoor in 3.2 geciteerde artikel 4 van de conditions of employment, waarin wordt bepaald dat de salariëring en secundaire arbeidsvoorwaarden gelijk zullen zijn aan die van het openbare onderwijs, terwijl niet in geschil is dat voor dat laatste de Bezoldigingsregeling Curaçao worden toegepast.
3.12 Ook de stelling van de stichting dat [werknemer] zijn vordering onvoldoende heeft gespecificeerd en aldus niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, gaat niet op. Uit de bij het inleidend verzoekschrift als productie 6 overgelegde berekening blijkt voldoende duidelijk hoe de vordering van [werknemer] is opgebouwd. Daaraan doet niet af dat daarin posten zijn opgenomen waarvan voorhands nog niet duidelijk is waarom [werknemer] daarop aanspraak kan maken; het hof komt daarop in het onderstaande nader terug.
3.13 Aangaande het beroep van de stichting op verjaring overweegt het hof als volgt. In haar primaire verjaringsverweer betoogt de stichting dat de termijn van één jaar volgens art. 1987 oud BW van toepassing is, hetgeen in verband met de overgangsregeling BWNA tot gevolg heeft dat alleen de vordering betrekking hebbende op de maanden januari tot en met maart 2002 niet zijn verjaard. Deze stelling is terecht door het GEA verworpen. Die verjaringstermijn berust op het vermoeden van betaling; indien, zoals in het onderhavige geval, vaststaat dat aan het gevorderde niet is voldaan, ook al is die vordering betwist, is de regel van art. 1987 oud BW niet van toepassing.
Het ter zake van de verjaring door [werknemer] aangevoerde argument dat de stichting zijn vordering met haar hiervoor in 3.4 geciteerde brief van 6 maart 2003 heeft erkend, gaat niet op. De stichting bevestigt niet meer dan dat zij, <i>“after verification of the alleged claim”</i> de zaak zal voorleggen aan het Bestuurscollege.
3.14 Het GEA heeft vervolgens geoordeeld dat zowel naar het oude als het thans geldende recht een verjaringstermijn geldt van vijf jaar en dat de verjaring is gestuit door de sommatie vervat in de brief van de gemachtigde van [werknemer] van 27 mei 2005 (en dus is aangevangen op 27 mei 2000).
Aangaande het tijdstip waarop de verjaring is gestuit overweegt het hof als volgt. [werknemer] heeft gesteld dat hem door de stichting, wanneer hij bij haar navraag deed omtrent de inschaling, telkens de verzekering werd gegeven dat hij in juiste schaal was ingedeeld en dat een evaluatie van zijn diploma’s bij Nuffic was aangevraagd. Ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat hij inderdaad bij herhaling navraag heeft gedaan, is dat niet voldoende om daaruit een stuitingshandeling, een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt, af te leiden.
3.15 Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft hij dat echter wel gedaan met zijn hiervoor in 3.4 aangehaalde brief van 20 januari 2003 aan de bestuursvoorzitter van de stichting. Uit die brief lijkt immers te kunnen worden afgeleid dat [werknemer] nog steeds aanspraak maakte op achterstallig salaris.
Nu de relevantie van die brief in de bovenbedoelde zin bij de behandeling van de zaak niet eerder uitdrukkelijk aan de orde is gesteld, zal het hof de partijen, eerst [werknemer] en daarna de stichting, in de gelegenheid stellen zich daarover uit te laten.
3.16 Ten aanzien van het beloop van de vordering van [werknemer] is het volgende van belang. [werknemer] baseert zijn vordering op een berekening, overgelegd als productie 6 bij het inleidend verzoekschrift. Het GEA heeft in de tussenbeschikking partijen al verzocht die berekening nader toe te lichten, maar dat hebben zij ongelukkigerwijs blijkens de eindbeschikking niet gedaan. Het hof zal partijen, eerst [werknemer] en daarna de stichting, ook te dezer zake in de gelegenheid stellen zich uit te laten, en meer in het bijzonder over het navolgende:
a) Is het juist dat [werknemer] vanaf januari 1998 tot en met maart 2002 een salaris heeft ontvangen van Naf. 3065,- per maand, en dat het salaris volgens schaal 30 in die periode Naf 4740,- bedroeg?
b) Op welke grondslag berusten de bedragen opgenomen in de kolommen “Cost of liv Index 16.3%” (tweemaal), “Overtime” en “15%” (tweemaal).
- verwijst de zaak naar de zitting van 8 mei 2009 voor uitlating aan de zijde van [werknemer] zoals bedoeld hiervoor in 3.15 en 3.16, waarop de stichting op een latere roldatum zal kunnen antwoorden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mrs. E.P. van Unen, F.J.P. Lock en W.P. Scheltema, leden van het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba, en uitgesproken ter openbare zitting van het Hof van 6 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.