ECLI:NL:OGHNAA:2009:BH8777

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
10 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 1462/05; H-161 en -161A/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inschaling en betaling van leerkrachten in het onderwijs

In deze zaak hebben twee leerkrachten, in dienst van de Vereniging voor Protestants Christelijk Onderwijs (VPCO), gevorderd dat zij worden ingeschaald in schaal 31 trede 7 en dat het verschil tussen hun ontvangen salaris en hetgeen zij vorderen, wordt uitbetaald. Het Gerecht in Eerste Aanleg (GEA) heeft deze vordering toegewezen, maar er was een vergissing in het petitum van het verzoekschrift, waardoor de leerkrachten niet correct waren ingeschaald. De leerkrachten waren op dat moment ingeschaald in lagere schalen, en de vordering had moeten luiden dat zij in schaal 31 trede 9 en 17 moesten worden ingeschaald. Het Bestuurscollege (BC) van het Eilandgebied Curaçao heeft de leerkrachten in 2005 ingeschaald in schaal 31, maar met een afwijking voor de tweede leerkracht om een salarisachteruitgang te voorkomen. De leerkrachten hebben echter geen aanspraak kunnen maken op de juiste inschaling en betaling door de VPCO, omdat de Landsverordening voorgezet onderwijs bepaalt dat het salaris door het BC van het Eilandgebied wordt vastgesteld. Het Hof heeft geoordeeld dat de leerkrachten geen recht hebben op de gevorderde inschaling en betaling, omdat de VPCO niet bevoegd is om het salaris vast te stellen, en dat het besluit van het BC formele rechtskracht heeft gekregen. Het Hof heeft het vonnis van het GEA bekrachtigd en de leerkrachten veroordeeld in de proceskosten van VPCO.

Uitspraak

Zaaknummers: AR 1462/05; H-161 en -161A/08
Datum uitspraak: 10 maart 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van de
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
VONNIS
in de hoofdzaak van
[appellant 1 en appellant 2],
beiden wonende op Curaçao,
voorheen eiseressen, thans appellanten,
verder gezamenlijk ook te noemen: de leerkrachten,
gemachtigde: de advocaat mr. H.W. Braam,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING VOOR PROTESTANTS CHRISTELIJK ONDERWIJS (VPCO),
gevestigd en kantoorhoudende op Curaçao,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
verder ook te noemen: VPCO ,
gemachtigde: de advocaat mr. M.F. Bonapart,
en in de vrijwaringszaak van
VPCO voornoemd,
voorheen eiseres, thans appellante,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET EILANDGEBIED CURAÇAO,
zetelend op Curaçao,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
verder ook te noemen: het Eilandgebied,
gemachtigde: de advocaat mr. L.M. Virginia.
1. Verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: het GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen op 3 december 2007 zowel in de hoofdaak als in de vrijwaringszaak gewezen vonnis (verder ook: het vonnis). De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
1.2 De leerkrachten zijn in hoger beroep gekomen van het vonnis in de hoofdzaak door indiening van een akte van appel ter griffie van het GEA op 14 januari 2008. Zij hebben bij op 25 februari 2008 ingediende memorie van grieven vier grieven aangevoerd en toegelicht, en gevorderd dat het Hof het vonnis zal vernietigen en hun vorderingen alsnog zal toewijzen, met compensatie van de proceskosten. VPCO heeft een memorie van antwoord ingediend waarin zij de grieven heeft bestreden en heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis met veroordeling van de leerkrachten in de proceskosten van het hoger beroep.
1.3 VPCO is in hoger beroep gekomen van het vonnis in de vrijwaringszaak door indiening van een akte van appel ter griffie van het GEA op 18 april 2008. Zij heeft bij gelijktijdig ingediende memorie van grieven één grief aangevoerd en toegelicht en een bewijsaanbod gedaan, en geconcludeerd dat bij vernietiging van het vonnis en toewijzing van de vorderingen van de leerkrachten door het Hof, het vonnis in de vrijwaringszaak eveneens dient te worden vernietigd en haar vordering tegen het Eilandgebied alsnog dient te worden toegewezen. Het Eilandgebied heeft een memorie van antwoord ingediend waarin het de grief heeft bestreden en heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met veroordeling van VPCO in de proceskosten van beide instanties.
1.4 Op de nader voor pleidooi bepaalde datum hebben alle partijen een pleitnota overgelegd en is de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Het hoger beroep in de hoofdzaak is door de leerkrachten tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat zij daarin kunnen worden ontvangen.
2.2 Het hoger beroep in de vrijwaringszaak is door VPCO, gelet op art. 264 lid 4 jo.
274 lid 1 Rv, tijdig en overigens op de juiste wijze ingesteld zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3. Grieven
De grieven, zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak, beogen de geschillen tussen de verschillende partijen in volle omvang aan het oordeel van het Hof te onderwerpen en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4. Verdere beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende. De leerkrachten, beiden als zodanig in dienst van VPCO, hebben bij verzoekschrift van 25 maart 2002 (productie 1 bij inleidend verzoekschrift) gevorderd dat VPCO wordt veroordeeld hen in te schalen in schaal 31 van het Bezoldigingsbesluit Onderwijzend Personeel Curaçao 1971 (AB 1973, no.3) en hun te betalen het verschil tussen bezoldiging in schaal 31, trede 7, en hetgeen zij vanaf 25 maart 1997 aan bezoldiging hebben ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het GEA heeft bij vonnis van 23 juni 2003 (productie 2 bij inleidend verzoekschrift) deze vordering toegewezen, voor [appellant 1] vanaf 1 maart 2002 en voor [appellant 2] vanaf 26 maart 2002. Het petitum van het verzoekschrift van 25 maart 2002 bevatte een in het dictum van het vonnis (dus) overgenomen vergissing: de leerkrachten waren op die datum ingeschaald in schaal 29 trede 9 ([appellant 1]) resp. schaal 30 trede 17 ([appellant 2]). De vordering had moeten luiden hen in te schalen in schaal 31 trede 9 resp. 17, nu het vast beleid is dat leerkrachten die in een hogere salarisschaal komen, de in de lagere schaal opgebouwde treden “meenemen”. De vorderingen in eerste aanleg en in hoger beroep strekken er in essentie toe, deze vergissing te corrigeren. Het Eilandgebied heeft namelijk, zich houdende aan het vonnis van 23 juni 2003, bij besluiten van het Bestuurscollege (verder: BC) van 1 juli 2005 (producties 5 en 6 bij antwoord in vrijwaring) per maart 2002 [appellant 1] ingeschaald in schaal 31 trede 7 en [appellant 2] in schaal 31 trede 13 (dit laatste in afwijking van het vonnis van 23 juni 2003 omdat uitvoering daarvan naar de letter voor [appellant 2] een achteruitgang in salaris zou hebben betekend). De leerkrachten hebben slechts vergoed gekregen het verschil tussen die laatste inschaling en hetgeen hun feitelijk was betaald. Bij besluit van
1 december 2005 (productie 7 bij antwoord in vrijwaring) heeft het BC het verzoek van VPCO om zijn besluit van 1 juli 2005 in de door haar en de leerkrachten gewenste zin te corrigeren, afgewezen. Ook [appellant 1] en [appellant 2] als derden-belanghebbenden zijn in de gelegenheid geweest beroep in te stellen tegen het besluit van 1 december 2005, dat hun bij brieven van VPCO van 13 januari 2006 (producties 9a en 9b bij memorie van grieven van VPCO) is toegezonden althans meegedeeld.
4.2 Het besluit van het BC van 1 juli 2005 heeft, nu daartegen geen beroep is ingesteld, formele rechtskracht en moet derhalve voor formeel en materieel juist worden gehouden, in elk geval in de relatie tussen VPCO en het Eilandgebied. Op deze grond verenigt het Hof zich met de beslissing van het GEA in de vrijwaringszaak.
4.3 Daargelaten of deze formele rechtskracht in de relatie tussen VPCO en de leerkrachten meebrengt dat de laatsten jegens de eerste geen aanspraak op de - volgens beiden - juiste inschaling en betaling kunnen maken, kunnen de leerkrachten dat reeds niet om de navolgende reden. Art. 38 lid 1 van de op VPCO toepasselijke Landsverordening regelende het voortgezet onderwijs (PB 1979, no. 29) bepaalt:
<i>“De salarissen en toelagen, door het bevoegd gezag toe te kennen aan (…) de leraren en het door het bestuurscollege aan te wijzen overige personeel, worden door dat college vastgesteld in overleg met de Gouverneur”</i>,
en de artikelen 65 en 66 bepalen voor zoveel hier van belang:
<i>“De kosten van de bijzondere scholen (…) worden door het Eilandgebied vergoed(…).
De kosten der scholen zijn: (…) de salarissen (…)”</i>.
De door de leerkrachten gevorderde inschaling valt gelijk te stellen met vaststelling van hun salaris, die naar zijn aard aan de toekenning daarvan voorafgaat. VPCO is jegens de leerkrachten wel bevoegd het salaris toe te kennen maar niet om dit vast te stellen; daartoe is slechts (het BC van) het Eilandgebied, in overleg met de Gouverneur, bevoegd. Overigens is VPCO kennelijk niet in staat een hoger salaris te betalen dan door het BC krachtens art. 38 vastgesteld en krachtens art. 65 e.v. vergoed. VPCO is door het GEA terecht niet veroordeeld iets te doen waartoe zij jegens het Eilandgebied niet bevoegd is, ook al heeft zij zich in eerste aanleg aan de vordering van de leerkrachten gerefereerd.
4.4 Het vonnis in de hoofdzaak wordt, met inbegrip van het door het GEA op goede gronden achterwege laten van een kostenveroordeling, bekrachtigd en de leerkrachten worden thans, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van VPCO. In de door VPCO nodeloos aanhangig gemaakte vrijwaringszaak wordt zij veroordeeld in de proceskosten van het Eilandgebied.
Beslissing
Het Hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de leerkrachten in de proceskosten van VPCO in de hoofdzaak, tot de datum van dit vonnis begroot op NAF. 3.400,- aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt VPCO in de proceskosten van het Eilandgebied in de vrijwaringszaak, tot de datum van dit vonnis begroot op NAF. 3.400,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, E.P. van Unen en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao op 10 maart 2009.