Registratienrs. EJ 277/07, 278/07, 13/08 en 434/08 – H. 83/08
Uitspraak: 10 februari 2009 (bij vervroeging)
BESCHIKKING GEGEVEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[moeder],
wonend op Curaçao,
oorspronkelijk verweerster, thans appellante,
hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: mr. S. Osepa,
[man],
wonend op Curaçao,
oorspronkelijk verzoeker, thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
gemachtigden: mrs. M.N. Meyer en S.C. Limon.
Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met EJ nummers 277 en 287 van 2007 gegeven en op 6 september 2007 uitgesproken tussenbeschikking en de op 20 december 2007 uitgesproken eindbeschikking, welke is gewijzigd bij beschikking van 11 januari 2008 (EJ 13/08), welke wijziging is hersteld bij beschikking van 20 maart 2008 (EJ 277/07 en 287/07). De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2. De moeder is bij beroepschrift, ingekomen op 30 januari 2008, in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 20 december 2007 en 11 januari 2008. Daarin heeft zij haar beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikkingen zal vernietigen, het verzoek van de man om toestemming het kind te erkennen en om een omgangsregeling vast te stellen zal afwijzen en de man zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot een ouderbijdrage van NAF. 800,= per maand, met ingang van 23 april 2007.
1.3. De man heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4. Bij beschikking van 23 oktober 2008 (EJ 434/08) heeft het GEA de vastgestelde omgangsregeling gewijzigd.
1.5. Op 3 februari 2009 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Beide partijen zijn verschenen, vergezeld van hun gemachtigden (aan de zijde van de man met uitzondering van mr. Limon maar mede in tegenwoordigheid van mr. De Winter). Ook de Voogdijraad (Raad voor het Welzijn van het Kind) is verschenen (mw S. Martis). Door de gemachtigden zijn pleitaantekeningen overgelegd.
1.6. Het Hof heeft op de zitting bepaald dat heden een beschikking zal worden uitgesproken.
2. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.
3.1. Het Hof begrijpt het standpunt van de moeder aldus dat zij ook de op 23 oktober 2008 gewijzigde omgangsregeling aan het oordeel van het Hof wenst voor te leggen. De samenhang der in de beschikkingen van 20 december 2007, 11 januari 2008 en 23 oktober 2008 gegeven voorzieningen vordert, in het bijzonder gelet op het in deze materie vooropstaande belang van het kind, dat zulks wordt toegestaan. Een goede procesorde staat er in dit geval niet aan in de weg dat het verzoek van de moeder mondeling is gedaan.
3.2. Het gaat in dit hoger beroep van de moeder om:
a. de door de GEA aan de man gegeven vervangende toestemming het kind, [kind], geboren op [datum]l 2007, te erkennen,
b. de door het GEA ten behoeve van de man vastgestelde omgangsregeling, en
c. het door het GEA afgewezen verzoek van de moeder om een door de man te betalen ouderbijdrage vast te stellen.
3.3. De man heeft aangevoerd dat in de onderhavige procedure geen verzoek tot vaststelling van een ouderbijdrage past. Het Hof acht voldoende band tussen het (in eerste aanleg gedane) verzoek van de moeder en het inleidend verzoek van de man tot vervangende toestemming voor erkenning en tot vaststelling van een omgangsregeling aanwezig (vgl. wat betreft het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning in het ontwerp-Landsverordening gerechtelijke vaststelling vaderschap het voorgestelde artikel 1:208 BW: ‘Bij de uitspraak waarbij het vaderschap wordt vastgesteld, kan de rechter op een daartoe strekkend verzoek ten behoeve van het kind een bijdrage toekennen in de kosten van verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 404 of in de kosten van levensonderhoud en studie als bedoeld in artikel 395a’). Hier komt bij dat partijen bij de mondelinge behandeling in hoger beroep akkoord zijn gegaan met de hoogte van de ouderbijdrage en – zo heeft het Hof begrepen – met de vaststelling door het Hof.
3.4. Ad a. Vervangende toestemming voor erkenning. Het Hof ziet geen aanleiding voor twijfel of de man de verwekker is van het kind. Artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek luidt, voor zover hier van belang:
‘De toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt (…) kan op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door de toestemming van het gerecht in eerste aanleg worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.’
3.5. Voor ontvankelijkheid is niet vereist dat tussen de verwekker en het kind `family life´ (in de wettelijke terminologie: een nauwe persoonlijke betrekking) bestaat, aldus HR 16 februari 2001, NJ 2001, 571. Overigens bestaat dit ‘family life’ inmiddels wel door de nauwe contacten tussen de man en kind gedurende het laatste jaar. Artikel 204 lid 3 verlangt van de rechter een belangenafweging, waarbij uitgangspunt is dat zowel het kind als de verwekker aanspraak erop heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Het belang van de verwekker die toestemming verzoekt, staat dus voorop, maar moet worden afgewogen tegen de belangen van moeder of kind bij niet-erkenning. Het belang van de moeder bij niet-erkenning is in lid 3 nader omschreven als het belang bij een ongestoorde verhouding met het kind. Omdat het aankomt op een belangenafweging, is geen voorwaarde voor vervangende toestemming dat dit belang van de moeder niet geschaad wordt. Ter zake van het belang van het kind bij niet erkenning, is beslissend of er ten gevolge van de erkenning reële risico’s zijn dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Aldus HR 16 februari 2001, NJ 2001, 571 en HR 31 mei 2002, NJ 2002, 470.
3.6. Uit het verhandelde ter zitting en uit de stukken, waaronder het rapport van de Voogdijraad (Raad voor het Welzijn van het Kind) van 1 november 2007, blijkt niet dat de belangen van het kind bedreigd zullen zijn na een erkenning door de man, ook al is de verhouding tussen de ouders thans slecht. Het kind is wekelijks bij de man en de omgang op zichzelf gaat goed.
3.7. De moeder heeft aangevoerd te vrezen dat de man zich na erkenning nog meer zal inmengen in haar dagelijkse zorg en gezag en op meer omgang recht zal hebben.
3.8. Wat het laatste betreft, bestaat inmiddels, in verband met artikel 14 EVRM, geen verschil meer tussen het omgangsrecht van een juridische vader (wat de man na erkenning zal zijn) en een biologische vader met ‘family life’ (wat de man thans is); men zie HR 11 april 2008, NJ 2008, 555.
3.9. Door erkenning heeft de man niet zonder meer mede het gezag. Bovendien heeft de ouder die de dagelijkse zorg heeft over het kind een beoordelingsruimte die door de andere ouder moet worden gerespecteerd.
3.10. De moeder wenst voorts dat het kind haar naam blijft houden. Beide ouders gaan blijkens de stukken kennelijk ermee akkoord dat het wenselijk is dat kind de naam van de moeder (als eerste naam) zal hebben. Onder het huidige recht heeft erkenning door de man het gevolg dat het kind zijn geslachtsnaam krijgt in plaats van die van de moeder. Bij de Staten van de Nederlandse Antillen is aanhangig een ontwerp-Landsverordening herziening namenrecht. Na aanneming van dit ontwerp en inwerkingtreding zal ingevolge het voorgestelde overgangsrecht de ouders kunnen kiezen voor de naam van de moeder of de naam van de moeder gevolgd voor die van de vader; een geschil tussen de ouders omtrent naamskeuze kan aan de rechter worden voorgelegd.
3.11. Gelet op het voorgaande heeft het GEA terecht de vervangende toestemming verleend.
3.12. Ad b. Omgangsregeling. Het GEA heeft op 23 oktober 2008 een omgangsregeling vastgesteld voor elke zondag (8.30-18.00 uur) en elke dinsdagmiddag (tussen 12.00 en 13.00 – 18.00 uur). De uitbreiding met de dinsdagen is met toestemming van de moeder tot stand gebracht. De moeder verzet zich er thans tegen. De uitbreiding heeft tot meer conflicten tussen de ouders geleid. De Voogdijraad (Raad voor het Welzijn van het Kind) heeft ter zitting geconcludeerd tot vermindering van de omgang tot de zondagen.
3.13. Ook het Hof acht een tot elke zondag (8.30-18.00 uur) beperkte omgang in het belang van moeder en kind. Het belang van de man weegt daar niet tegen op.
3.14. De ouders dienen zich stipt aan de omgangsregeling, in het bijzonder de vastgestelde tijden te houden, in aanmerking genomen dat de verhouding tussen hen op dit moment slecht is en elke afwijking lan leiden tot escalatie van het conflict. De man dient de beoordelingsruimte die inherent is aan de dagelijkse zorg en het gezag van de moeder te respecteren, ook al vindt hij haar ‘overbezorgd’ (bijvoorbeeld in geval van ziekte van het kind). De moeder beslist of het kind gaat naar de crèche of niet. De man dient af te zien van e-mailberichten aan de moeder. De man heeft slecht recht op informatie omtrent ‘gewichtige’ aangelegenheden (artikel 1:377b BW), waarbij bijvoorbeeld moet worden gedacht aan ziekenhuisopname en (latere) schoolkeuze. De moeder zal trachten een van haar ouders bereid te vinden mee te werken aan de afgifte van het kind op zondag 8.30 uur en het weer onder de hoede nemen op 18.00 uur. De moeder zal het kind eventueel een notitie meegeven met mededelingen die met de zorg voor het kind verband houden.
3.15. Ad c. Ouderbijdrage. Partijen zijn bij de mondelinge behandeling akkoord gegaan met een door de man met ingang van 1 februari 2009 te betalen ouderbijdrage van NAF. 500,= per maand. Het Hof acht dit bedrag in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het bedrag dient voortaan stipt bij vooruitbetaling, bij voorkeur door een ‘standing order’ aan de bank, aan de moeder betaald te worden, mede in verband met de thans gespannen relatie tussen de ouders. De moeder kan eventueel de inning aan de Voogdijraad (Raad voor het Welzijn van het Kind) overdoen (artikel 1:408 BW; zie ook artikel 479g Rv).
3.16. De man is vrij om geld te storten op een spaarrekening van het kind of om andere uitgaven ten behoeve van het kind te doen, maar zulks gaat niet af van de maandelijks aan de moeder te betalen ouderbijdrage van NAF. 500,=.
3.17. Slotsom. Uit het voorgaande volgt dat de beschikking van 20 december 2007 kan worden bevestigd voorzover, uitvoerbaar bij voorraad, toestemming tot erkenning is gegeven en de kosten zijn gecompenseerd. De beschikking van 23 oktober 2008 kan worden bevestigd voorzover een omgangsregeling is vastgesteld voor elke zondag. Uit praktische overwegingen – de man heeft ter zitting verklaard nog niet tot erkenning te zijn overgegaan – zal het Hof alle bestreden beschikkingen geheel vernietigen en de voorzieningen opnieuw geven in het dictum van deze uitspraak. De kosten zullen worden gecompenseerd.
- vernietigt de bestreden beschikkingen van 20 december 2007 (EJ 277/07 en 287/07), 11 januari 2008 (EJ 13/08) en 3 oktober 2008 (EJ 434/08), en opnieuw rechtdoende:
- verleent, ter vervanging van de toestemming van de moeder, toestemming aan de man om het kind, [kind], geboren op [datum] 2007 op Curaçao, te erkennen;
- bepaalt dat de man elke zondag van 8.30 uur tot 18.00 uur omgang mag hebben met het kind;
- veroordeelt de man met ingang van 1 februari 2009 tot betaling van een ouderbijdrage van NAF. 500,= per maand, bij vooruitbetaling te voldoen aan de moeder, met dien verstande dat voorzover de man vóór 1 februari 2009 meer heeft betaald of op hem is verhaald, de ouderbijdrage tot 1 februari 2009 wordt bepaald op hetgeen door hem is betaald of op hem is verhaald;
- verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer en anders verzochte;
- compenseert de proceskosten in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2009 op Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.