ECLI:NL:OGHNAA:2009:BH8700

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
6 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 261/06 en AR 4/07 - H 185/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over ontbinding huurovereenkomst door gebreken en overlast

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba werd behandeld, hebben huurders in hoger beroep beroep gedaan tegen een eerder vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De huurders, beiden wonende op Sint Maarten, hebben de verhuurder, Strathclyde Hotel Holdings Corporation N.V., aangeklaagd wegens lekkage en geluidsoverlast in het gehuurde pand. De huurders stelden dat deze gebreken hen het rustig huurgenot hebben ontnomen, wat hen in beginsel het recht gaf om de huurovereenkomst te ontbinden. De verhuurder betwistte de claims en stelde dat zij niet in verzuim verkeerde.

Tijdens de procedure werd duidelijk dat de verhuurder erkende dat er incidenten waren geweest, waaronder lekkage en geluidsoverlast. Het Hof oordeelde dat de verhuurder niet het huurgenot had verschaft dat de huurders mochten verwachten. Dit leidde tot de conclusie dat de huurders de huurovereenkomst op goede gronden hadden ontbonden. Het Hof verwierp het verweer van de verhuurder dat er geen verzuim was, en stelde dat ontbinding ook mogelijk was zonder verzuim indien er sprake was van een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende verplichting.

Het Hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de vorderingen van de verhuurder af, waarbij het Hof oordeelde dat de huurders recht hadden op ontbinding van de huurovereenkomst en dat de vorderingen van de verhuurder, waaronder achterstallige huurpenningen, niet konden worden toegewezen. De verhuurder werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Deze uitspraak benadrukt de rechten van huurders in gevallen van gebreken en overlast, en de verplichtingen van verhuurders om te zorgen voor een huurgenot dat aan de verwachtingen voldoet.

Uitspraak

Registratienummers: AR 261/06 en AR 4/07 - H 185/08
Uitspraak: 6 maart 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
[huurders]
beiden wonende op Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagden, thans appellanten,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok,
- tegen -
de naamloze vennootschap
STRATHCLYDE HOTEL HOLDINGS CORPORATION N.V.,
gevestigd op Sint Maarten,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mrs. M.O. Kortenoever en A. Lhattane.
Partijen worden hierna [huurders] en Strathclyde genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 9 oktober 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (hierna te noemen “GEA”) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis.
1.2 [huurders] zijn in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis door op 20 november 2007 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijk ingediende memorie van grieven hebben [huurders] vier grieven geformuleerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vorderingen van Strathclyde alsnog zal afwijzen, kosten rechtens.
1.3 Strathclyde heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met veroordeling van [huurders] in de proceskosten.
1.4 Op de daarvoor bepaalde dag heeft de gemachtigde van [huurders] pleitaantekeningen met producties overgelegd. Strathclyde heeft van pleidooi afgezien maar heeft nog wel een akte uitlating producties genomen.
1.5 Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1 Met de derde grief richten [huurders] zich tegen het oordeel van het GEA dat niet is komen vast te staan dat het gehuurde niet aan de verwachtingen voldeed. Het Hof ziet aanleiding deze grief eerst te bespreken.
2.2 Uit het bestreden vonnis kan worden afgeleid dat ter comparitie van partijen - waarvan een proces-verbaal ontbreekt - zijdens Strathclyde is betwist dat het gehuurde niet aan de verwachtingen voldeed. Het is aan [huurders] om - tegenover deze betwisting - hun stellingen terzake voldoende te motiveren. In dit verband hebben [huurders] bij memorie van grieven aangevoerd dat uit een proces-verbaal van deurwaarder Patrick d.d. 12 oktober 2007 kan worden opgemaakt dat het plafond op drie plaatsen was beschadigd, (vermoedelijk) als gevolg van lekkages en hebben zij bij pleidooi nogmaals concreet naar voren gebracht welke gebreken en overlast zij in het gehuurde hebben ervaren. Daarop heeft Strathclyde bij akte uitlating producties gereageerd en erkend dat er sprake is geweest van incidenten, waaronder lekkage en geluidoverlast. Daarmee staat vast dat Strathclyde aan [huurders] niet het (rustig) huurgenot heeft verschaft dat zij mochten verwachten. Dit geldt temeer nu de overige door [huurders] ook in de producties genoemde gebreken door Strathclyde niet (gemotiveerd) zijn betwist - hoewel zij daartoe wel de gelegenheid heeft gehad - zodat die ook als vaststaand moeten worden beschouwd.
2.3 Dit betekent dat [huurders] in beginsel bevoegd waren om de huurovereenkomst te ontbinden. De stelling van [huurders] bij conclusie van antwoord dat zij dit in oktober 2006 hebben gedaan is op zichzelf door Strathclyde niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. Het verweer van Strathclyde dat [huurders] nimmer over de gebreken hebben geklaagd, wordt verworpen nu Strathclyde (de ontvangst van) de door [huurders] overgelegde klachtbrieven niet heeft betwist. Ook het verweer van Strathclyde dat zij niet in verzuim verkeerde, mist doel. Indien een partij is tekortgeschoten in de nakoming van een voortdurende verplichting, zoals de verplichting die voor Strathclyde uit de huurovereenkomst voortvloeit om [huurders] het rustig huurgenot te verschaffen, is wat deze tekortkoming betreft nakoming niet meer mogelijk en is ontbinding ook mogelijk zonder verzuim. Strathclyde heeft niet het verweer gevoerd dat de door [huurders] aangevoerde en hierboven als vaststaand aangenomen gebreken een ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigen.
2.4 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [huurders] de huurovereenkomst in oktober 2006 op goede gronden hebben ontbonden. De overige grieven behoeven, gelet daarop, geen bespreking meer. De vordering van Strathclyde ter zake van de sindsdien misgelopen huurpenningen dient te worden afgewezen. Voor zover de vorderingen van Strathclyde betrekking hebben op tot eind oktober 2006 achterstallige huurpenningen en openstaande water- en elektrarekeningen kan uit de door Strathclyde overgelegde stukken (productie 2 bij de inleidende verzoekschriften) worden afgeleid dat deze betalingsverplichtingen reeds zijn verrekend met de ‘security deposit’, zodat de vorderingen ook op dit onderdeel dienen te worden afgewezen.
2.5 Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De vorderingen van Strathclyde zullen alsnog worden afgewezen en Strathclyde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van Strathclyde af;
veroordeelt Strathclyde in de kosten van het geding aan de zijde van [huurders] gevallen en tot op heden begroot op:
- in eerste aanleg: NAF. 5.400,00 aan gemachtigdensalaris;
- in hoger beroep: NAF. 4.820,00 aan griffierechten, NAF. 217,50 aan overige verschotten en NAF. 20.000,00 aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, W.P. Scheltema en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 6 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.