Zaaknummer: H-28/09
Parketnummer: 500.00675/08
Uitspraak: 5 maart 2009
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 22 oktober 2008
[verdachte],
geboren op [datum] 1980 in Venezuela,
wonende in Venezuela,
thans alhier gedetineerd.
<u>Het onderzoek ter terechtzitting</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 1 oktober 2008, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van dat in hoger beroep van 12 februari 2009 op Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. R.A. Koert, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.J. Oedjaghir naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis vermelde kwalificaties en ten dien aanzien opnieuw rechtdoende verdachte terzake van de feiten 1 en 2 zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de procureur-generaal verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen gevorderd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van de feiten 1 en 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens zijn de inbeslaggenomen mobiele telefoons en sim-kaarten verbeurd verklaard.
<u>De tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1.
dat hij op of omstreeks 22 juni 2008, in elk geval op een tijdstip in of omstreeks de maand juni 2008 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft ingevoerd (daaronder mede begrepen “invoer” in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960), althans vervoerd, ongeveer 17 kilogram, althans een hoeveelheid cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
2.
dat hij op of omstreeks 23 juni 2008, in elk geval op een tijdstip in of omstreeks de maand juni 2008 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad, ongeveer 17 kilogram, althans een hoeveelheid cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het Hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen nu het tot andere beslissingen komt.
Wettig en overtuigend wordt bewezen geacht hetgeen onder 1 en 2 aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande:
1.
dat hij op 22 juni 2008 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft ingevoerd ongeveer 17 kilogram;
2.
dat hij op of omstreeks 23 juni 2008 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk in zijn bezit en aanwezig heeft gehad, ongeveer 17 kilogram cocaïne.
Het Hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in geval van cassatie in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
<u>Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten</u>
1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 lid 1 onder A van de Opiumlandsverordening 1960,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening jo. 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;
2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 lid 1 onder C van de Opiumlandsverordening 1960,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening jo. 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
De feiten zijn strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
Verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>De op te leggen straf</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Verdachte heeft zich bezig gehouden met de invoer van cocaïne over zee, waarbij hij een belangrijke en organiserende rol had. Ter voorbereiding van de invoer van de cocaïne onderhield hij contacten in Venezuela en op Curaçao. Hij heeft zelf samen met een ander de cocaïne opgehaald bij de baai. In de korte tijdspanne tussen het moment van de invoer en het moment van zijn aanhouding heeft hij de cocaïne samen met anderen in zijn bezit en aanwezig gehad. In totaal is een handelshoeveelheid van ongeveer 17 kilogram cocaïne ingevoerd.
Door zijn handelen heeft de verdachte ernstige feiten gepleegd. Het gebruik van cocaïne, dat een harddrug is en een zeer verslavende werking heeft, heeft schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid. Het effect van het gebruik van harddrugs op het leven van de gebruikers zelf en hun naasten kan desastreus zijn. De internationale handel in cocaïne faciliteert het gebruik van cocaïne. Gebruik van en handel in cocaïne gaan gepaard met andere vormen van criminaliteit zoals levensdelicten en witwassen van geld. Dit alles werkt ontwrichtend voor een kleinschalige samenleving als de Curaçaose.
In het nadeel van de verdachte houdt het Hof er rekening mee dat hij in 2006 ook is veroordeeld voor overtreding van de Opiumlandsverordening. Hij heeft destijds vreemdelingengratie gekregen. Dit heeft hem niet ervan weerhouden illegaal naar Curaçao terug te keren om opnieuw in de fout te gaan.
Gelet op het voorgaande is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Met een andere of lichtere straf zouden de ernst van de gepleegde feiten en de recidive worden miskend.
<u>Inbeslaggenomen voorwerpen</u>
De inbeslaggenomen mobiele telefoons en sim-kaarten dienen verbeurd te worden verklaard, omdat met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde onder 1 is begaan.
<u>De toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 31, 35 en 57 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats op Curaçao van 22 oktober 2008 en doet opnieuw recht:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als vorenomschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd de inbeslaggenomen mobiele telefoons en sim-kaarten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.P. de Haan, L.J. de Kerpel-van de Poel en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 5 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.