ECLI:NL:OGHNAA:2009:BH5681
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geschil over redelijke vergoeding voor instandhouding van resortfaciliteiten
In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba is gebracht, gaat het om een geschil tussen de naamloze vennootschap Harbour Village Beach Club N.V. en verschillende geïntimeerden over de redelijke vergoeding voor de instandhouding van faciliteiten en diensten van het resort. De Club, oorspronkelijk eiseres, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerder vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, waarin de vordering van de Club werd afgewezen. De Club vordert dat het Hof het eerdere vonnis vernietigt en de oorspronkelijke vordering alsnog toewijst, of in ieder geval een deskundige benoemt om de redelijkheid van de door de Club in rekening gebrachte clubfee te beoordelen.
De geïntimeerden hebben in hun memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Club, dan wel bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Tijdens de procedure is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat een redelijke vergoeding voor de instandhouding van het resort en de daarbij behorende faciliteiten moet worden betaald, maar dat er onduidelijkheid bestaat over welke faciliteiten en diensten onder de clubfee vallen en hoe hoog deze vergoeding moet zijn. De geïntimeerden hebben erop gewezen dat zij al servicekosten betalen aan City Services B.V. voor bepaalde diensten en onderhoudswerkzaamheden.
Het Hof heeft besloten dat de zaak onder nummer H-472/08, die ook betrekking heeft op de verschuldigdheid van de city services, met de onderhavige zaak wordt gevoegd. Dit is gedaan om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. Het Hof heeft de partijen opgedragen om bij akte aan te geven wat de verhouding is tussen de clubfee en de city services, en welke faciliteiten en diensten onder deze vergoedingen vallen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op de rol van 31 maart 2009.