ECLI:NL:OGHNAA:2009:BH2935

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 271, 473 en 475/03-H-12/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijswaardering en vernietiging van besluiten binnen een rechtspersoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen (GEA). De appellant, wonende op Curaçao, heeft de waardering van bewijs door het GEA betwist. Hij stelt dat de getuigen die tegen hem hebben verklaard belangen hebben bij een gunstige uitkomst voor de andere partij, de naamloze vennootschap Adelisia Resort N.V. Het Hof oordeelt echter dat het enkele feit dat getuigen belangen hebben, niet automatisch afdoet aan de waarde van hun verklaringen. De appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 14 mei 2007, waarin het GEA verschillende besluiten van de AVA van Adelisia heeft bekrachtigd. Het Hof komt tot de conclusie dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat de waardering van het bewijs door het GEA juist is. Het Hof oordeelt dat de vervreemding aan de appellant nietig verklaard moet worden en dat het ontslag van de appellant niet kennelijk onredelijk is. Echter, het Hof vernietigt wel de beslissing van Adelisia om een bepaalde aandeelhouder renteloos geld te lenen en de beslissing om enkele huurders hun huurschuld kwijt te schelden, omdat niet is gebleken dat hierbij rekening is gehouden met de belangen van minderheidsaandeelhouders. De uitspraak van het Hof is gedaan op 13 januari 2009.

Uitspraak

UITSPRAAK: 13 januari 2009
ZAAKNR.: AR 271, 473 en 475/03-H-12/08
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
[appellant],
wonende op Curaçao,
voorheen gedaagde in zaak 271/03 en eiser in zaken 473 en 475/03, thans appellant,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel,
tegen
de naamloze vennootschap ADELISIA RESORT N.V.,
gevestigd op Curaçao,
voorheen eiser in zaak 271/03 en gedaagde in de zaken 473 en 475/03, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.P. Koeijers.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg in de door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (verder: het GEA) gevoegde zaken 271, 473 en 473/03 is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het GEA, wordt verwezen naar het in zaak 271/03 op 15 maart 2004 gewezen tussenvonnis, naar de in de zaken 473/03 en 475/03 op 1 maart 2004 afzonderlijk gewezen tussenvonnissen en naar het in de drie gevoegde zaken op 14 mei 2007 gewezen eindvonnis. De inhoud van die vonnissen geldt als hier ingevoegd.
[appellant] is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 14 mei 2007 door indiening op 22 juni 2007 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 3 augustus 2007 ingediende memorie van grieven heeft hij 23 grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep met het verzoek om, opnieuw rechtdoend, de vorderingen in de procedure 473 en 475/03 toe te wijzen en de vordering in de procedure 271/03 af te wijzen, een en ander met veroordeling van Adelisia in de kosten van de procedure.
Adelisia heeft een memorie van antwoord genomen waarin zij heeft geconcludeerd tot verwerping van de grieven en tot bevestiging van het beroepen vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van het appel.
Op de voor het pleidooi bepaalde dag heeft [appellant] gepleit overeenkomstig de tekst van het overgelegde pleidooi en heeft Adelisia gepleit overeenkomstig de tekst van de overgelegde pleitaantekening waarna vonnis is gevraagd. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
[appellant] is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het door hem bestreden vonnis, zodat hij daarin kunnen worden ontvangen.
3. Grieven
Voor de ingediende grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1 De grieven 1, 7, 13, 19 en 20 hebben onvoldoende inhoud om te kunnen worden beoordeeld, zodat het Hof aan die grieven voorbijgaat.
4.2 De grieven 2, 3, 4, 5, 8, 9, 10, 11 en 14 klagen allen over de wijze waarop het GEA het bewijs heeft gewaardeerd. Ter onderbouwing van die grieven wijst [appellant] op de verschillende belangen die de getuigen die niet in zijn voordeel hebben verklaard, hebben bij een voor Adelisia gunstige uitslag in alle drie zaken. Het enkele feit dat die getuigen belangen hebben bij een bepaalde uitkomst, doet niet zonder meer af aan hetgeen zij onder ede hebben verklaard. Anders dan de toelichting op deze grieven aanvoert, zijn er eigenlijk geen getuigen gehoord die in het geheel geen belang hebben in deze zaak. Dit betekent echter niet zonder meer dat de door die getuigen afgelegde verklaringen niet juist zouden zijn. De toelichting op deze grieven ziet verder over het hoofd dat het juist [appellant] is die in alle zaken bewijs dient te leveren. Zelfs als het Hof de verklaringen van de getuigen die volgens [appellant] belang hebben bij, kort gezegd, verlies van hem in deze zaak, behoedzaam gebruikt, brengt dit nog niet mee dat [appellant] voldoende bewijs heeft geleverd voor hetgeen hem was opgedragen te bewijzen. Voor het overige kan het Hof zich vinden in de wijze waarop het GEA de verklaringen heeft gewaardeerd en neemt het Hof deze over en tot de zijne. De genoemde grieven worden dus verworpen.
4.3 Het oordeel van het Hof inhoudende dat het Hof zich schaart achter de wijze waarop het GEA het bewijs heeft gewaardeerd, brengt met zich dat het GEA terecht tot het oordeel is gekomen dat de vervreemding aan [appellant] nietig verklaard moet worden. Grief 6 wordt dus verworpen.
4.4 Het oordeel van het Hof inhoudende dat het Hof zich schaart achter de wijze waarop het GEA het bewijs heeft gewaardeerd, brengt ook met zich dat het GEA terecht tot het oordeel is gekomen dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is omdat een valse of voorgewende reden niet is komen vast te staan. Dit betekent dat ook grief 12 wordt verworpen.
4.5.1 Met de grieven 15 en 16 wordt geklaagd tegen het oordeel van het GEA dat geen andere, voldoende gemotiveerde, gronden voor de ongeldigheid, nietigheid of vernietigbaarheid van de in de vergaderingen van 1 oktober en 9 december 2002 genomen besluiten zijn aangevoerd.
[appellant] stelt wat deze grief betreft terecht dat hij de nodige besluiten concreet heeft genoemd en wel in zijn op 24 mei 2004 in de zaak 475/03 genomen akte.
Van de in die akte genoemde, en door [appellant] aangevallen besluiten, heeft hij tegen twee andere besluiten voldoende gemotiveerd geageerd en wel het besluit waarbij aan [degene die geld leent] een renteloze lening is verstrekt en het besluit waarbij alle huurschulden van de aandeelhouders betreffende percelen en/of huizen ontstaan als gevolg van door Adelisia Resort NV opgelegde huurverhogingen aan de aandeelhouders worden kwijtgescholden.
Mede bezien in het licht van het feit dat Adelisia min of meer een “familie-rechtspersoon” is en de doelomschrijving zoals vermeld in art. 2 van de oprichtingsakte van Adelisia (overgelegd als productie 1 bij repliek), heeft [appellant] onvoldoende toegelicht dat het leningsbesluit op zich ongeldig, nietig of vernietigbaar is.
Eén en ander geldt echter niet voor zover is besloten om het bedrag van NAF 15.000,- renteloos te lenen en voor zover is besloten om alle huurschulden van de aandeelhouders betreffende percelen en/of huizen ontstaan als gevolg van door Adelisia Resort NV opgelegde huurverhogingen aan de aandeelhouders kwijt te schelden.
Voor de gegeven renteloosheid en de kwijtschelding geldt namelijk eerder het omgekeerde. Het renteloos lenen aan slechts één van de aandeelhouders en het kwijtschelden van huurachterstanden die slechts enkele aandeelhouders hebben terwijl onweersproken is dat onder andere aandeelhouder [appellant] zich daar gemotiveerd tegen heeft verzet, valt buiten de normale gang van zaken van de rechtspersoon, zodat juist bij zo’n besluit duidelijk moet worden dat bij het nemen ervan voldoende rekening is gehouden met de gerechtvaardigde belangen van met name minderheidsaandeelhouder(s) zoals [appellant], maar ook met de overige belangen van de rechtspersoon. Op geen enkele manier is echter gebleken dat bij het nemen van deze twee besluiten rekening is gehouden met welk belang dan ook van de minderheidsaandeelhouder(s) noch is gebleken dat de rechtspersoon enig belang heeft bij deze beslissingen, zodat deze besluiten geacht worden te zijn genomen in strijd met de in elk geval jegens [appellant] als minderheidsaandeelhouder in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid (vergelijk ook Hoge Raad 29 september 2006, NJ 2006, 639). [appellant] heeft dan ook terecht de vernietiging van deze besluiten ingeroepen. Voor de volledigheid merkt het Hof nog op dat de vernietiging reeds bij brief van 23 december 2002, overgelegd bij het inleidend verzoekschrift van geding nummer 475/03, is ingeroepen.
4.5.2 Voor alle duidelijkheid merkt het Hof nog op dat ter zake van de andere door [appellant] aangevallen besluiten hij óf onvoldoende gemotiveerd heeft toegelicht waarom deze ongeldig of nietig zijn dan wel vernietigd moeten worden (zoals hiervoor onder 4.5.1 reeds is geoordeeld) óf dat het besluiten zijn die alleen maar met succes door [appellant] kunnen worden bestreden indien vast staat dat hij op 9 december 2002 met fysiek geweld uit de vergadering is verwijderd. Voor de gevorderde ongeldigverklaring, nietigverklaring of vernietiging van de in de op 9 december 2002 na zijn vertrek uit de AVA door de AVA genomen besluiten, heeft [appellant] immers niet meer aangevoerd dan dat één der genoemde sancties moet worden uitgesproken omdat hij ten onrechte uit die vergadering is verwijderd. Nu dat laatste niet is komen vast te staan, is er geen reden om die besluiten ongeldig of nietig te verklaren dan wel te vernietigen.
4.6 Grief 17, waarin wordt geklaagd dat het GEA ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] alleen van het ontslagbesluit heeft aangegeven “dat hij daarvan de nietigheid of vernietiging wenst” is terecht aangevoerd. Uit de door [appellant] op 24 mei 2004 genomen akte blijkt voldoende dat [appellant] alle besluiten die op de vergadering van 9 december 2002 zijn genomen, wenst aan te vallen. Dit oordeel kan echter niet leiden tot vernietiging van het vonnis. Zoals hiervoor onder 4.5.2 al is overwogen kunnen alle besluiten die op die vergadering zijn genomen nadat [appellant] die vergadering heeft verlaten, gelet op hetgeen [appellant] zelf daartegen heeft aangevoerd, slechts met succes worden aangevallen indien komt vast te staan dat hij met fysiek geweld uit die vergadering is verwijderd. Nu dat niet is komen vast te staan, kan ook deze grief niet leiden tot vernietiging van het vonnis.
4.7 Onder het hoofd “Zaak 475/2003” heeft het GEA in zijn vonnis van 14 mei 2007 inderdaad, zoals grief 18 heeft aangevoerd, overwogen dat voor zover [appellant] in zijn conclusie na enquête nog stellingen ten aanzien van de besluiten van 9 december 2002 heeft ingenomen, deze als tardief gepasseerd worden.
Het is het Hof niet duidelijk welke stellingen het GEA hier voor ogen had. Ook in de uitgebreide toelichting die [appellant] op zijn grieven heeft gegeven, vindt het Hof geen voldoende duidelijke nieuwe stellingen zodat ook grief 18 faalt.
4.8 De grieven 20, 21, 22 en 23 kunnen alleen maar slagen indien het Hof bij het voorgaande tot het oordeel was gekomen dat de vervreemding aan [appellant] van de betreffende grond geldig zou zijn of zijn ontslag ongeldig. Nu het Hof niet tot een dergelijk oordeel is gekomen, falen ook deze vier grieven.
4.9 Al met al dient het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk te worden vernietigd en dient het gedeeltelijk te worden bevestigd zodat het Hof termen aanwezig acht om de proceskosten in dit beroep te compenseren.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep doch enkel in zoverre in dit vonnis het in de AVA van Adelisia op 1 oktober 2002 genomen besluit om renteloos NAF 15.000,- aan [degene die geld leent] te lenen niet is vernietigd én voor zoverre het besluit waarbij alle huurschulden van de aandeelhouders betreffende percelen en/of huizen ontstaan als gevolg van door Adelisia Resort NV opgelegde huurverhogingen aan de aandeelhouders worden kwijtgescholden niet is vernietigd;
doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
vernietigt de in de op 1 oktober 2002 door de AVA genomen beslissing om renteloos NAF 15.000,- aan [degene die geld leent] te lenen doch enkel voor zover het betreft het beding “renteloos”;
vernietigt de in de op 1 oktober 2002 door de AVA genomen beslissing waarbij aan de aandeelhouders zijn kwijtgescholden alle huurschulden van de aandeelhouders betreffende percelen en/of huizen ontstaan als gevolg van door Adelisia Resort NV opgelegde huurverhogingen;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de aan de zijde van partijen in hoger beroep gerezen proceskosten aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en F.J.P Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 13 januari 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.