Registratienummer: AR 871/04 - H 118/08
Uitspraak: 27 januari 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[appellant],
wonende op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
procederende in persoon,
de stichting
STICHTING STUDIEFINANCIERING CURAÇAO,
gevestigd op Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E. Fa Si Oen.
Partijen worden hierna "[appellant]" en "de stichting" genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 22 augustus 2005, 27 november 2006, 26 februari 2007 en 8 oktober 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die vonnissen.
1.2 [appellant] is in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 8 oktober 2007 door op 16 november 2007 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij op 28 december 2007 ingekomen memorie van grieven heeft hij één grief tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vordering van de stichting alsnog zal afwijzen, kosten rechtens.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft de stichting de grief bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal bevestigen, kosten rechtens.
1.4 Op de voor pleidooi nader bepaalde dag is aan elk van beide zijden een pleitnota overgelegd. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.
Voor de grief wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist staan tussen partijen de volgende feiten vast:
a. Een brief van de Onderwijsdirecteur van het Departement van Onderwijs van de Nederlandse Antillen (hierna: het Land) van 18 juli 1986, gericht "Aan: de wettelijke vertegenwoordiger van de kandidaat-bursaal(ale)" vermeldt:
<small>"Omdat het totale beursbedrag dat door de Centrale Direktie Studiefinanciering te Groningen verstrekt wordt minder is dan het bedrag van de Landsstudietoelage, zal de Centrale Regering aan alle kandidaatlandsbursalen een aanvullende rentedragende studielening verstrekken."</small>
b. Een brief van de Minister van Onderwijs en Cultuur van het Land van 1 augustus 1986, gericht "Aan de Landsbursaal, Nederland", vermeldt:
<small>"Gelet op de precaire situatie van 's Lands financiën, heeft de Regering van de Nederlandse Antillen besloten met ingang van 1 augustus 1986 de volgende regeling in te voeren met betrekking tot de landsbursalen in Nederland:
1. ...
2. Vanaf het studiejaar 1986/1987 zullen de landsstudietoelagen in geintegreerd verband met de door Nederland verleende en te verlenen rijksstudietoelagen worden verstrekt in de vorm van een lening als aanvulling op de rijksstudietoelage tot een totaal maximum-bedrag van Nfl. 13.500,- per jaar. De rijksstudietoelage zal bestaan uit een basisbeurs ad. Nfl. 7.145,-- als schenking en een eventuele aanvullende studiefinanciering in de vorm van een beurs en/of rentedragende lening."</small>
c. Een geschrift met handgeschreven toevoeging "vanaf 86-95" vermeldt:
<small>"De voorwaarden waaronder studiefinanciering wordt verleend zijn de volgende:
I. a. ...
b. De studerende kan na voltooiing van zijn/haar studie zich beschikbaar stellen voor een betrekking in de Nederlandse Antillen;
1. bij terugkeer naar de Nederlandse Antillen na voltooiing van de studie en aanvaarding van een betrekking in de Nederlandse Antillen zal één jaar na die aanvaarding met terugvordering van het verschuldigde bedrag worden aangevangen. Na vijf jaar in de Nederlandse Antillen werkzaam te zijn wordt vijfentwintig ten honderd van de schuld kwijtgescholden. Het resterende bedrag dient met tien ten honderd per jaar te worden afgelost".</small>
d. Een ministeriële beschikking van 5 augustus 1988 (no. 5807-37/JAZ) (hierna: de beschikking) vermeldt dat de minister van onderwijs en cultuur van de Nederlandse Antillen heeft goedgevonden aan [appellant] "studiefinanciering toe te kennen", "Onder de voorwaarden vermeld op de aan deze beschikking gehechte bijlage.". De beschikking specificeert ter beschikking te stellen gelden en vermeldt (verder) niets over terugbetaling daarvan.
e. Een contract tussen het Land en [appellant], gedateerd op 1 augustus 1988 en mede-ondertekend door [appellant], (hierna: het contract) vermeldt dat [appellant] verklaart:
<small>e1. "zich te onderwerpen aan de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de Landsverordening studiefinanciering, voor zover van toepassing",
e2. "de studiefinanciering als toegekend bij ministeriele-beschikking d.d.: 5 augustus 1988 no. 5807-37/JAZ onder de voorwaarden vermeld in de aan deze beschikking gehechte bijlage te aanvaarden" en
e3. "zich aansprakelijk te stellen voor de door de Rechtspersoon de Nederlandse Antillen ten behoeve van de betrokkene sub II. a., terzake van de studiefinanciering gemaakte kosten, die terugbetaald moeten worden".</small>
f. [appellant] heeft vanaf 1988 in Nederland een opleiding gevolgd tot leraar Economie I en II. In verband daarmee heeft hij gelden ontvangen van het Land. Na het eind van zijn studie is hij op 16 juli 1993 in dienst getreden van de Stichting R.K. Centraal Schoolbestuur op Curaçao. Met ingang van 1 oktober 2002 is hij benoemd bij het Openbaar M.B.O. Ban Bria op Curaçao.
3.2 Het GEA heeft [appellant] - kort gezegd - veroordeeld tot betaling van € 10.552,05, te vermeerderen met contractuele rente en proceskosten. Hiertegen is het hoger beroep gericht.
3.3 De Landsstudietoelagenregeling (Pb 1961 no. 78, zoals gewijzigd bij Lv. van 26 januari 1968 (PB 1968 no. 17), inwtr. 1 september 1967) bepaalt:
<small>Art. 21. 1. Indien de Minister dit binnen zes maanden na het voleindigen van de voorgenomen studie verlangt, is degene die zijn studie heeft volbracht, hierna te noemen de afgestudeerde, verplicht:
a. ...
b. ...
c. ... , onmiddellijk na zijn aankomst in de Nederlandse Antillen:
- als hij is opgeleid voor het geven van onderwijs, in dienst te treden bij het ... onderwijs,
- ... .
2. ...
3. De verplichtingen van de afgestudeerde voortvloeiende uit het eerste lid sub c van dit artikel gelden voor de duur van vijf jaren, gerekend van de dag af waarop zijn dienstverband bij de overheid of bij het gesubsidieerd bijzonder onderwijs aanvangt.
Art. 22. 1. Voldoet de afgestudeerde niet aan de op hem rustende verplichtingen als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 21 dan vindt terugvordering plaats van hetgeen het Land voor hem heeft uitbetaald aan studietoelage, uitrustings- en toezichtkosten, alsmede aan reiskosten, vermeerderd met tien ten honderd en verminderd met eventuele eigen bijdragen.</small>
3.4 [appellant] heeft betoogd dat de gelden niet kunnen worden teruggevorderd ingevolge art. 21 jo. 22 Landsstudietoelagenregeling, omdat hij na de voltooiïng van zijn studie is teruggekeerd naar de Nederlandse Antillen en hier gedurende meer dan vijf jaren in het onderwijs heeft gewerkt.
3.5 Hiertegen heeft de stichting ingebracht dat art. 21 jo. 22 Landsstudietoelagenregeling niet van toepassing is, omdat de minister niet van [appellant] heeft verlangd dat hij in de Nederlandse Antillen in dienst zou treden bij het onderwijs, zoals art. 21 lid 1 Landsstudietoelagenregeling vereist.
Een redelijke uitleg van art. 21 jo. 22 Landsstudietoelagenregeling brengt echter mee dat indien een afgestudeerde voldoet aan de op hem rustende verplichtingen als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 21, ook zonder dat de minister dat van hem heeft verlangd, geen terugvordering plaatsvindt van de daar bedoelde gelden, tenzij het Land een goede reden heeft waarom de afgestudeerde niet in aanmerking komt voor toepassing van die kwijtscheldingsregeling en het Land die reden tijdig aan de afgestudeerde heeft medegedeeld. Dit betoog van de stichting wordt daarom verworpen.
3.6 De stichting heeft niet betwist dat de door haar gevorderde hoofdsommen zijn aan te merken als gelden als bedoeld in art. 22 lid 1 Landsstudietoelagenregeling.
Zij heeft echter aangevoerd dat de regeling van art. 21 jo. 22 Landsstudietoelagenregeling sinds 1986 niet meer van toepassing is, omdat sindsdien bij afgestudeerden die voldoen aan de op hen rustende verplichtingen als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 21, geen volledige kwijtschelding van het verschuldigde, maar slechts een korting van 25% wordt toegepast. Voorzover de stichting zich daarbij beroept op de hiervoor onder rov. 3.1 sub a en b weergegeven geschriften, faalt dat beroep, omdat een bij landsverordening gegeven regeling niet kan worden opzijgezet door circulaires.
3.7 De stichting beroept zich tevens op het hiervoor onder rov. 3.1 sub c bedoelde geschrift (hierna te noemen: de bijlage). Kennelijk heeft de stichting willen stellen dat dit geschrift de bijlage is die in de hiervoor onder rov. 3.1 sub d en e2 weergegeven teksten is bedoeld.
[appellant] heeft gesteld dat deze bijlage niet aan hem ter hand is gesteld.
Zowel de beschikking als het contract verwijzen uitdrukkelijk naar de bijlage en vermelden dat de bijlage is gehecht aan de beschikking. [appellant] heeft niet gesteld dat met die verwijzingen een andere bijlage is bedoeld. Daarom moet worden aangenomen dat [appellant] zich door ondertekening van het contract heeft verbonden aan de inhoud van de bijlage, ook al zou die niet aan de beschikking gehecht zijn geweest.
[appellant] heeft geen vernietiging van de in de bijlage opgenomen voorwaarden gevorderd wegens het ontbreken van terhandstelling en ook niet aangeboden te bewijzen dat de voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld.
3.8 Ter beoordeling staat de vraag of aanvaardbaar is, dat de publiekrechtelijke regeling van art. 21 jo. 22 Landsstudietoelagenregeling, volgens welke [appellant] aanspraak kan maken op algehele kwijtschelding, wordt doorkruist door de privaatrechtelijke overeenkomst die vervat is in de bijlage, volgens welke hij slechts aanspraak kan maken op kwijtschelding van 25%.
3.9 De toekenning van studietoelagen volgens de Landsstudietoelagenregeling heeft de strekking personen in staat te stellen een studie te volgen, mede in het belang dat het Land heeft bij een goede opleiding van zijn ingezetenen. De kwijtscheldingsregeling van art. 21 jo. 22 Landsstudietoelagenregeling heeft de strekking afgestudeerden te stimuleren hun door de studie verworven kennis en vaardigheden in te zetten ten behoeve van het Land. De regeling van de bijlage heeft dezelfde strekking, maar gaat minder ver. In zoverre worden de doeleinden van de Landsstudietoelagenregeling niet doorkruist door de bijlage.
De reden om de kwijtscheldingsregeling terug te brengen van 100% naar 25% is kennelijk dat het Land wilde of moest bezuinigen op overheidsuitgaven. De Landsstudietoelagenregeling biedt zelf niet de mogelijkheid te bezuinigen op de kwijtscheldingsregeling. Wel zijn allerlei andere bezuinigingsmaatregelen denkbaar.
Bij toepassing van de regeling van de bijlage geldt dat [appellant] in zoverre niet wordt tekortgedaan dat hij in staat is gesteld een studie te volgen, waardoor hij een loopbaan in het onderwijs is kunnen beginnen. Ook is hij niet tekortgedaan in gerechtvaardigde verwachtingen, aangezien hij, voordat hij aan de studie begon, heeft getekend voor de regeling van de bijlage. Indien ambtenaren van het Departement van Onderwijs hem hebben medegedeeld dat hij niets zou behoeven terug te betalen, is dat onvoldoende om anders te oordelen, nu [appellant], gelet op de inhoud van de bijlage, niet zonder meer op dergelijke mededelingen mocht afgaan.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de doorkruising aanvaardbaar is.
3.10 De grief faalt. Voor het overige zijn geen grieven tegen het vonnis gericht. Het Hof ziet geen aanleiding tot ambtshalve vernietiging. Het vonnis zal dus worden bevestigd.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van de stichting gevallen en tot op heden begroot op NAF. 257,13 aan verschotten en NAF. 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, E.P. van Unen en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 27 januari 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.