ECLI:NL:OGHNAA:2008:BQ8926
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Raadkamer
- H.E. de Boer
- J.A. van Voorthuizen
- J. Recourt
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling en beoordeling van de rechtsfiguur in het kader van de strafrechtsbedeling
In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 12 november 2008 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling van verzoeker, geboren in Aruba en thans gedetineerd in het Korrektie Instituut Aruba. Verzoeker had op 17 oktober 2008 een verzoek ingediend op basis van artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij vroeg om vernietiging van de afwijzende beschikking van de Minister van Justitie van 6 oktober 2008. De rechter in eerste aanleg had verzoeker echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, wat verzoeker betwistte. Hij stelde dat hij recht had op voorwaardelijke invrijheidstelling en dat de afwijzing van de minister in strijd was met de artikelen 5, 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het Hof overwoog dat het begrip 'goede strafrechtsbedeling' niet in beperkte zin moet worden gelezen en dat verzoeker, die voorwaardelijk in vrijheid wenst te worden gesteld, een rechtstreeks belang heeft bij zijn verzoek. Het Hof concludeerde dat er geen specifieke regeling bestond om de beslissing van de minister aan te vechten, waardoor verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek.
Echter, na beoordeling van de feiten, waaronder het feit dat verzoeker zich tijdens zijn detentie tweemaal had misdragen, oordeelde het Hof dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om verzoeker niet in vrijheid te stellen. De minister had negatief advies ontvangen van het Centraal College voor de Reclassering, en het Hof oordeelde dat er geen schending was van de rechten van verzoeker onder het EVRM. Het verzoek werd afgewezen, en het Hof bevestigde dat de ministeriële beschikking niet in strijd was met het recht.
De beslissing van het Hof was dat het verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling werd afgewezen, en verzoeker werd ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, maar het verzoek zelf werd afgewezen.